ECLI:NL:CRVB:2016:2513
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en de beoordeling van dringende redenen in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst van een werknemer, T[X.], die sinds 13 juni 2003 in dienst was van de betrokkene, een stichting. De werknemer had eerder schriftelijke waarschuwingen ontvangen en was betrokken bij een incident op 20 juni 2011, waarbij hij een leerling tweemaal zou hebben bespuugd en bedreigd. De stichting heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 oktober 2011, maar dit besluit werd later ingetrokken. Uiteindelijk werd de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2012 beëindigd op grond van ongeschiktheid van de werknemer voor zijn functie.
De werknemer heeft een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar de stichting heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van deze uitkering, stellende dat de werknemer verwijtbaar werkloos was geworden. Het Uwv heeft het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard, wat leidde tot beroep door de stichting. De rechtbank heeft het beroep van de stichting gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de conclusie dat de stichting niet voortvarend genoeg had gehandeld.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de gedragingen van de werknemer in objectieve zin een dringende reden voor ontslag opleverden. De Raad heeft echter ook vastgesteld dat de stichting voldoende voortvarend had gehandeld bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de stichting veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.