In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellante na haar achttiende verjaardag in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Appellante stelde dat zij ten onrechte niet was gehoord tijdens de bezwaarprocedure en dat er geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat het Uwv in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door appellante niet te horen, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van 8 januari 2013. De Raad concludeerde echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag niet als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd en dus niet verzekerd was op grond van de AAW. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.305,82 bedragen.