ECLI:NL:CRVB:2016:2520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
13/6093 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit Wajong-uitkering wegens niet horen appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellante na haar achttiende verjaardag in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Appellante stelde dat zij ten onrechte niet was gehoord tijdens de bezwaarprocedure en dat er geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat het Uwv in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door appellante niet te horen, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van 8 januari 2013. De Raad concludeerde echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag niet als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd en dus niet verzekerd was op grond van de AAW. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.305,82 bedragen.

Uitspraak

13/6093 WWAJ
Datum uitspraak: 1 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 september 2013, 13/1231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. de Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Voor appellante heeft mr. S.B.A. Lhachmi, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2015. Namens appellante is verschenen mr. Lhachmi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft desgevraagd bij brief van 15 september 2015 zijn standpunt nader uiteengezet.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 8 april 2016. Appellante is verschenen, vergezeld door mr. Lhachmi en haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, geboren [in] 1970, heeft een op 18 augustus 2012 gedagtekende aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 oktober 2012 appellante een Wajong-uitkering geweigerd omdat zij na haar achttiende verjaardag gedurende langere tijd kon werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is door het Uwv bij beslissing op bezwaar van 8 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft (samengevat) geoordeeld dat het Uwv in het onderhavige geval heeft kunnen volstaan met een arbeidskundige beoordeling en dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van het Uwv.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij ten onrechte tijdens de bezwaarprocedure niet is gehoord en dat ten onrechte een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft ontbroken. Op de zitting van 8 april 2016 heeft appellante toegelicht dat zij van mening is dat ten onrechte haar beperkingen ten tijde van haar zeventiende en achttiende jaar zijn bezien en dat niet haar beperkingen ten tijde van de indiening van haar aanvraag bij de beoordeling zijn betrokken.
3.2.
Het Uwv heeft appellante op 27 mei 2014 uitgenodigd voor het spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juni 2014. Na dit spreekuuronderzoek, waarvan deze arts op 7 juli 2014 verslag heeft gedaan, en een onderzoek door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 9 juli 2014 heeft het Uwv bij schrijven van 10 juli 2014 gesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een
Wajong-uitkering zoals neergelegd in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel a, van de Wajong.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De eerst in hoger beroep aangevoerde grond dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden slaagt. Appellante heeft, zoals blijkt uit een antwoordformulier door haar ondertekend op 11 november 2012, aan het Uwv laten weten dat zij van de mogelijkheid om te worden gehoord gebruik wenste te maken. Een telefonisch onderhoud nadien met de echtgenoot van appellante kan het Uwv niet doen besluiten om van een uitnodiging voor een hoorzitting af te zien. De Raad is van oordeel dat in strijd is gehandeld met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu zich geen van de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingssituaties voordeed. Omdat appellante voorafgaand aan het bestreden besluit ten onrechte niet is gehoord, komt het besluit van 8 januari 2013 voor vernietiging in aanmerking.
4.2.
De Raad zal vervolgens nagaan of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand dienen te blijven.
4.3.
Onder verwijzing naar het gestelde in de uitspraak van de Raad van 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111) moeten de aanspraken van appellante op een uitkering beoordeeld worden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Op grond van artikel 2 van de AAW, zoals deze destijds luidde, is ingezetene in de zin van deze wet degene die in Nederland woont. Zoals ook ter zitting is besproken is tussen partijen niet in geschil dat appellante op haar zeventiende en haar achttiende verjaardag niet als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd. Zij was toen dan ook niet verzekerd op grond van de AAW, zodat zij reeds op die grond niet in aanmerking komt voor de gevraagde uitkering.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.3 is overwogen bestaat er aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven.
5. In het hiervoor overwogene wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante in beroep en hoger beroep. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 992,- in beroep en € 1.240,- in hoger beroep aan kosten van rechtsbijstand, op € 12,- aan reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en op € 61,82 aan reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de Raad, in totaal op € 2.305,82.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 januari 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 162,-vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.305,82.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, R.E. Bakker en C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) N. van Rooijen

MO