ECLI:NL:CRVB:2016:2544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
14-3042 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schorsing en beëindiging van de ZW-uitkering van een appellant die niet voldoet aan sollicitatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die op uitzendbasis als monteur luchtinstallaties werkte, had zich ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) schorste de uitkering omdat de appellant niet voldeed aan de sollicitatieverplichtingen die aan hem waren opgelegd. De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft geschorst en beëindigd. De appellant had zich pas laat ingeschreven bij het Uwv Werkbedrijf en had niet aangetoond dat hij aan de sollicitatieverplichtingen voldeed. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de conclusiebrief van de arts geen belemmering vormde voor de appellant om zich als werkzoekende in te schrijven en dat hij niet tijdig had gereageerd op de oproep voor het spreekuur van de bedrijfsarts. De Raad concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog steeds arbeidsongeschikt was en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

14/3042 ZW, 14/3312 ZW
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
17 april 2014, 13/528 en 13/529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Olympia Uitzendbureau B.V. te Meppel (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Eliya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkgeefster heeft mr. A.J. Hendriks, advocaat, een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2015. Namens appellant is verschenen mr. W. de Kleine, advocaat. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. Mr. Hendriks is namens werkgeefster verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Het Uwv heeft antwoord gegeven op vragen van de Raad.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op uitzendbasis als monteur luchtinstallaties werkzaam geweest via werkgeefster. Werkgeefster is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) en heeft voor de uitvoering van de daarbij behorende taken Acture B.V. (Acture) ingeschakeld. Het afgeven van besluiten in het kader van de ZW is voorbehouden aan het Uwv.
1.2.
Met ingang van 6 september 2011 heeft appellant zich ziek gemeld. In verband met deze ziekmelding heeft appellant ZW-uitkering ontvangen. Acture heeft in een brief van
27 november 2012 aan appellant bevestigd dat een (aan Acture verbonden) arts te kennen heeft gegeven dat appellant geschikt is voor passende werkzaamheden. Verder zijn in deze brief de op 27 november 2012 telefonisch met appellant gemaakte afspraken bevestigd dat appellant zich laat inschrijven bij Uwv Werkbedrijf en dat hij wekelijks minimaal twee keer gaat solliciteren. Appellant is gevraagd een kopie van zijn inschrijving bij Uwv Werkbedrijf toe te zenden en wekelijks een kopie van zijn sollicitatiebrieven te sturen naar een in de brief van 27 november 2012 genoemd e-mailadres.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 13 december 2012 aan appellant meegedeeld dat met ingang van 12 december 2012 de ZW-uitkering wordt geschorst omdat appellant niet meewerkt aan het verkrijgen van passende arbeid, zoals afgesproken op 27 november 2012.
1.4.
Bij besluit van 17 januari 2013 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat met ingang van 12 december 2012 de ZW-uitkering wordt geweigerd, omdat hij niet heeft gereageerd op een op 13 december 2012 verzonden brief van werkgeefster, waarin aan appellant het verzoek is gedaan om contact op te nemen met werkgeefster.
1.5.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen de schorsing van de ZW-uitkering per
12 december 2012 bij besluit van 30 mei 2013 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Bij besluit van eveneens 30 mei 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 12 december 2012 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. In bestreden besluit 2 heeft het Uwv uiteengezet dat aan de beëindiging van de ZW-uitkering per 12 december 2012 ten grondslag ligt het niet verschijnen van appellant op het spreekuur van de bedrijfsarts op 21 december 2012.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank staat onbetwist vast dat appellant zich pas op 17 december 2012 heeft ingeschreven bij het Uwv Werkbedrijf en dat hij pas in de loop van de bezwaarprocedure twee ongedateerde sollicitatiebrieven heeft overgelegd, waarvan niet is aangetoond dat deze daadwerkelijk zijn verstuurd. De door appellant gestelde mondelinge sollicitaties heeft appellant op geen enkele wijze onderbouwd. Volgens de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij zich tijdig heeft afgemeld voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 21 december 2012.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv terecht tot schorsing en beëindiging van de ZW-uitkering is overgegaan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De bevoegdheid tot schorsing van de ZW-uitkering ontleent het Uwv aan artikel 47a, tweede lid, aanhef en onder c, van de ZW. Op grond van dit artikelonderdeel schorst het Uwv de betaling van de ZW-uitkering, als het Uwv van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat de verzekerde een verplichting als bedoeld in artikel 30 van de ZW niet of niet behoorlijk is nagekomen. Een zieke werknemer is op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW, onder meer verplicht om in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen.
4.1.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de conclusiebrief van 8 oktober 2012 van de arts van Ergatis geen belemmering is geweest voor Acture om appellant te verplichten zich als werkzoekende in te schrijven bij het Uwv Werkbedrijf, minimaal twee sollicitaties per week te verrichten en kopieën van de sollicitatiebrieven per e-mail op te sturen. De arts van Ergatis heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en was van mening dat appellant in staat was om te re-integreren, rekening houdend met de in de brief van
8 oktober 2012 beschreven belastbaarheid van appellant. Een verplichting dat appellant zou moeten zoeken naar werk dat zijn belastbaarheid te boven zou gaan is niet te lezen in de brief van 27 november 2012.
4.1.3.
In de brief van 27 november 2012 is geen termijn genoemd waarbinnen appellant zich als werkzoekende bij het Uwv Werkbedrijf moest inschrijven. Ook zonder het stellen van een termijn mag verwacht worden dat een dergelijke inschrijving op een redelijke termijn plaatsvindt. Een inschrijving op 17 december 2012, bijna drie weken later, is geen inschrijving binnen een redelijke termijn. Appellant heeft tijdens de bezwaarfase twee kopieën van ongedateerde sollicitatiebrieven overgelegd. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat daarmee niet is aangetoond dat die brieven ook daadwerkelijk zijn verstuurd.
4.1.4.
De conclusie van de rechtbank dat appellant heeft gehandeld in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW, wordt gevolgd. Het Uwv was bevoegd tot schorsing van de ZW-uitkering over te gaan en er zijn geen bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat het Uwv in dit geval van zijn bevoegdheid tot schorsing geen gebruik mocht maken.
4.2.1.
In artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW is bepaald dat, onverminderd het elders in de ZW bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en weigering van ziekengeld, het Uwv een dergelijk besluit herziet of intrekt als het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van, voorzover hier van belang, artikel 45 van de ZW ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de ZW bezien in samenhang met artikel 63a, tweede lid, van de ZW is de eigenrisicodrager bevoegd om de verzekerde die arbeidsongeschikt is geacht zo dikwijls als dit nodig wordt geoordeeld te verplichten zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek.
Ingevolge artikel 5 van de Controlevoorschriften Ziektewet 2010, als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder e, van de ZW, is een zieke werknemer verplicht om gevolg te geven aan een oproep om te verschijnen op het spreekuur, en om in geval van verhindering tijdig van die verhindering mededeling te doen.
4.2.2.
Vast staat dat appellant niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts van Ergatis van 21 december 2012. Inmiddels staat ook niet meer ter discussie dat appellant op
21 december 2012 heeft gebeld naar het telefoonnummer van Acture en dat die verbinding tot stand is gekomen. Dat betekent niet dat daarmee ook vaststaat dat appellant zich voor het spreekuur heeft afgemeld. Het is heel goed mogelijk dat appellant “in de wacht is gezet” en na verloop van enige minuten het contact heeft verbroken. In combinatie met de omstandigheid dat een telefoongesprek van appellant met een medewerker van Acture bij Acture niet is geregistreerd en het gegeven dat geen nieuwe afspraak voor spreekuurbezoek tot stand is gekomen is het niet aannemelijk dat appellant zich op 21 december 2012 voor het spreekuur met de bedrijfsarts op diezelfde dag heeft afgemeld. Bovendien is onduidelijk gebleven waarom appellant niet in staat zou zijn geweest op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen.
4.2.3.
Door niet te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 21 december 2012 heeft de bedrijfsarts niet kunnen beoordelen of appellant nog steeds ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. Terecht heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat uit de door appellant overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat appellant op 21 december 2012 nog steeds arbeidsongeschikt was. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat het appellant wegens zijn gezondheidstoestand niet te verwijten valt dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de oproep. Nu de uitbetaling van de ZW-uitkering was geschorst per 12 december 2012 en deze schorsing in stand blijft, heeft het Uwv op goede gronden kunnen besluiten om de
ZW-uitkering van appellant met ingang van 12 december 2012 te beëindigen.
4.3.
Wat is overwogen in 4.1.1 tot en met 4.2.3 leidt tot de gevolgtrekking dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.C. Bruning en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P. Boer
GdJ