In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, een voormalig godsdienstleraar, had zich ziekgemeld vanwege rugklachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant per 14 oktober 2013 weer geschikt was voor zijn werk, wat leidde tot beëindiging van de uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de hoorplicht was geschonden en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. Het Uwv erkende de schending van de hoorplicht, maar handhaafde zijn standpunt over de geschiktheid van appellant. De Raad oordeelde dat de schending van de hoorplicht was hersteld door een nieuwe hoorzitting met tolk. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 14 oktober 2013 geen recht meer had op ziekengeld, omdat de medische rapporten overtuigend aangaven dat appellant in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, ondanks zijn rugklachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellant.