ECLI:NL:CRVB:2016:2730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid en onduidelijke financiële situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die vanaf 28 oktober 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsaanvraag in 2014 ingediend na een periode van detentie. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had de aanvraag afgewezen op grond van onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie, met name over de periode na zijn detentie die eindigde op 27 oktober 2007. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De appellant had weliswaar enkele documenten overgelegd, maar deze gaven geen inzicht in zijn financiële situatie. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat hij verplicht is om relevante gegevens te verstrekken. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.