ECLI:NL:CRVB:2016:2759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
14-5690 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om AIO-aanvulling en de toepassing van artikel 4:5 Awb door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een ouderdomspensioen ontvangt, had een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de appellant niet de benodigde gegevens had overgelegd. De Raad oordeelt dat de Svb ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat er wel degelijk gegevens waren overgelegd die een inhoudelijke beoordeling mogelijk maakten. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van de Svb, en verklaart het beroep van de appellant gegrond. Tevens wordt vastgesteld dat de appellant recht heeft op AIO-aanvulling met terugwerkende kracht vanaf 26 juni 2014. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de appellant niet heeft onderbouwd waaruit de geleden schade bestaat, maar kent wel wettelijke rente toe. De Svb wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellant in hoger beroep.

Uitspraak

14/5690 WWB
Datum uitspraak: 19 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 oktober 2014, 14/6265 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht in de vorm van toekenning van € 10.000,- en € 5.000,-. Appellant heeft tevens nadere stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R. Achttienribbe. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.F. Sturmans.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld tot een minnelijke schikking te komen. Partijen hebben laten weten dat geen overeenstemming is bereikt.
Partijen hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 26 juni 2014 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 19 november 2013 heeft appellant bij de Svb een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In dat kader heeft de Svb appellant bij brief van 10 februari 2014 in de gelegenheid gesteld nader genoemde gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften van de voorafgaande maand. Appellant heeft bij brief van 6 maart 2014 nadere gegevens verstrekt. Omdat de gegevens niet volledig waren heeft de Svb appellant bij brief van 13 maart 2014 in de gelegenheid gesteld nader genoemde gegevens over te leggen, waaronder bankafschriften van zijn rekening in Suriname en informatie over zijn pensioen in Suriname. Appellant heeft nadere gegevens overgelegd. Bij brief van 9 april 2014 heeft de Svb verzocht om kopieën van alle afschriften van de voorafgaande drie maanden van een Surinaams rekeningnummer en appellant verzocht aan te geven waarom zijn Surinaamse pensioen op die rekening wordt gestort, alsmede een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat het Surinaamse rekeningnummer niet van appellant is. Appellant heeft op
19 april 2014 en 30 april 2014 gereageerd.
1.2.
Bij besluit van 2 mei 2014 heeft de Svb de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
1.3.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 3 juli 2014 heeft appellant medegedeeld dat hij met drie andere personen erfgenaam is van de woning van zijn overleden ouders. Bij brief van
3 juli 2014 heeft de Svb appellant in de gelegenheid gesteld nader genoemde gegevens over te leggen, waaronder gegevens over de woning die hij geërfd heeft (adres, kopie verklaring van erfrecht, een bewijsstuk waaruit de actuele waarde blijkt, etc.). Appellant heeft bij brief van 31 juli 2014 nadere gegevens overgelegd, waaronder een verzekeringsblad van [NV] waaruit blijkt dat de woning voor € 80.000,- en het berghok voor
€ 4.200,- tegen brandschade is verzekerd. Bij brief van 21 augustus 2014 heeft de Svb appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld om de actuele waarde van de woning op het adres [adres] te [woning] (de woning) aan te tonen, door bijvoorbeeld het overleggen van een taxatierapport. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
1.4.
Bij besluit van 3 september 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb het tegen het besluit van 2 mei 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat de aanvraag om AIO-aanvulling terecht niet in behandeling is genomen. De gegevens die appellant in bezwaar heeft overgelegd geven onvoldoende grond om aan te nemen dat appellant geen of weinig vermogen heeft. Daarom is de Svb niet in staat te beoordelen of appellant recht heeft op een AIO-aanvulling.
1.5.
Appellant heeft op 30 december 2014 opnieuw een aanvraag om AIO-aanvulling ingediend. Bij zijn aanvraag heeft hij een taxatierapport van de woning van 17 december 2014 overgelegd, waarin de waarde van de woning is vastgesteld op € 39.744,44. Bij besluit van
19 januari 2015 is aan appellant met ingang van 30 december 2014 een AIO-aanvulling verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4070), is een bestuursorgaan niet meer bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen, indien gelet op de gevraagde en vervolgens overgelegde stukken en de daarop door de betrokkene gegeven toelichting, redelijkerwijs niet meer gesproken kan worden van een incomplete aanvraag. Dan is het stadium van een inhoudelijke behandeling door het bestuursorgaan aangevangen.
4.3.
Uit het bestreden besluit volgt dat de Svb toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb. In het bestreden besluit is echter tevens vermeld dat de Svb niet in staat is te beoordelen of appellant recht heeft op een AIO-aanvulling. Deze formulering wijst op een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. De Svb heeft toegelicht dat geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden en dat aan de buiten behandelingstelling van de aanvraag enkel nog ten grondslag ligt dat appellant in bezwaar geen gegevens van de actuele waarde van de woning heeft overgelegd. Appellant heeft echter in bezwaar een verzekeringsbewijs van zijn brandverzekering overgelegd. Weliswaar heeft de Svb zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de daarin vermelde waarde geen actuele waarde van de woning bevat, maar dat betreft een inhoudelijk oordeel over het overgelegde stuk. De Svb heeft daarom in dit geval ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het bestreden besluit geen stand kan houden. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4.5.
De Raad moet na vernietiging van het bestreden besluit bezien welk vervolg hieraan moet worden gegeven. De te beoordelen periode loopt in het onderhavige geval van 26 juni 2014 (datum ingang ouderdomspensioen) tot 30 december 2014 (datum verlening bijstand na nieuwe aanvraag). Ter zitting is namens de Svb verklaard dat appellant in de te beoordelen periode een debetstand op zijn ABNAMRO rekening had van € 12.000,-. Ervan uitgaande dat appellant de woning voor ¼ in eigendom had, had appellant in de te beoordelen periode een negatief vermogen (€ 9.936,11 - € 12.000,-). De Svb heeft niet gesteld dat in die periode om andere redenen geen recht op AIO-aanvulling bestond. De Raad ziet daarom aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, te bepalen dat appellant vanaf 26 juni 2014 recht heeft op
AIO-aanvulling naar de voor hem geldende norm.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij € 10.000,- en € 5.000,- schade heeft geleden omdat de Svb buiten hem om informatie heeft opgevraagd bij [NV] in Suriname en omdat hij zijn betalingsverplichtingen niet kon nakomen. Afgezien van het feit dat de Svb deze stelling heeft betwist, heeft appellant op geen enkele wijze onderbouwd waaruit de geleden schade bestaat, zodat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de gestelde schade wordt afgewezen. Voor zover hierin echter een verzoek om vergoeding van wettelijke rente ligt besloten komt dit verzoek gelet op 4.5 voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 992,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 2 mei 2014 en stelt vast dat appellant met ingang van 26 juni 2014
recht heeft op een AIO-aanvulling naar de voor hem geldende norm;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 992,-;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van € 166,- vergoedt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe zoals onder 4.6 van deze uitspraak is vermeld.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD