ECLI:NL:CRVB:2016:2925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2016
Zaaknummer
15-1342 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende gegevens overgelegd

In deze zaak heeft appellant op 3 februari 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft appellant verzocht om gegevens over te leggen, waaronder bankafschriften van de laatste 12 maanden. Appellant heeft echter niet de gevraagde bankafschriften overgelegd, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Het college heeft in zijn besluit gesteld dat appellant in strijd met de wettelijke inlichtingenverplichting heeft gehandeld door geen bankafschriften over 2014 te verstrekken en niet aan te tonen hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat het uitsluitend in geschil is of appellant voldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De Raad oordeelt dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, omdat hij de gevraagde bankafschriften niet heeft overgelegd. De Raad benadrukt dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid op de aanvrager rust en dat het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting kan leiden tot weigering van bijstand.

De Raad concludeert dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 2 augustus 2016.

Uitspraak

15/1342 WWB
Datum uitspraak: 2 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 januari 2015, 14/4210 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Karkache. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.W. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 3 februari 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Om de aanvraag te kunnen beoordelen heeft het college bij brieven van 4 februari en
24 februari 2014 appellant verzocht gegevens over te leggen, waaronder afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van de laatste 12 maanden voorzien van een saldo. Appellant heeft naar aanleiding van de brief van 4 februari 2014 een aantal stukken overgelegd, maar niet de gevraagde bankafschriften. Op de brief van 24 februari 2014 heeft appellant niet gereageerd. Appellant heeft vervolgens hangende bezwaar de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In die procedure heeft de voorzieningenrechter appellant in de gelegenheid gesteld de bankafschriften over 2014 te overleggen. Daarop heeft appellant mutatieoverzichten van zijn bankrekening over de periode van 12 december 2013 tot en met 10 maart 2014 overgelegd. Na de hoorzitting heeft het college appellant bij brief van 6 juni 2014 nogmaals in de gelegenheid gesteld de bankafschriften over 2014 over te leggen. In reactie op deze brief heeft appellant bankafschriften over 2013 overgelegd en nogmaals de hiervoor genoemde mutatieoverzichten.
1.3.
Bij besluit van 5 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 juni 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in strijd met de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geen bankafschriften over 2014 heeft verstrekt en niet heeft aangetoond hoe hij vanaf januari 2013 in zijn levensonderhoud heeft voorzien, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting is uitsluitend in geschil de vraag of appellant voldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Niet in geschil is dat appellant de gevraagde bankafschriften over 2014 niet heeft overgelegd.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan deze inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft.
4.3.
Anders dan appellant heeft betoogd, heeft hij niet alle benodigde informatie verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, zodat hij niet aan de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft voldaan. Appellant heeft de bankafschriften over 2014 niet overgelegd en daarmee onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Hij heeft weliswaar de in 1.2 genoemde mutatieoverzichten overgelegd, maar niet verifieerbaar is of dit alle opeenvolgende mutatieoverzichten zijn. Bovendien valt daaruit niet af te leiden wat het begin- en het eindsaldo op de desbetreffende rekening was. De stelling van appellant dat hij niet de beschikking kon krijgen over de gevraagde bankafschriften omdat daaraan kosten zijn verbonden, leidt niet tot een ander oordeel omdat die omstandigheid voor rekening en risico van appellant komt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting heeft toegelicht dat appellant is aangeboden om op kantoor langs te komen om, met gebruikmaking van de daar aanwezige computer, inzage te verschaffen in zijn bankafschriften, maar dat appellant daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
4.4.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke als voorzitter en P.W. van Straalen en
H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) J.L. Meijer
HD