Uitspraak
20 september 2012, 11/3459 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
BESLISSING
€ 156,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat een bedrag van € 19.243,09 aan verleende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) terugvorderde. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet had aangetoond dat het beroepschrift tijdig was ingediend. Appellante stelde echter dat zij het beroepschrift op 24 februari 2011 in de brievenbus van de werkgever had gedeponeerd, wat volgens haar betekende dat het tijdig was ingediend.
De Raad heeft de getuigenverklaring van [naam getuige] en andere bewijsstukken in overweging genomen. Op basis van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) oordeelde de Raad dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. Aangezien de beroepstermijn op 24 februari 2011 nog liep, concludeerde de Raad dat het beroepschrift tijdig was ingediend en dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die had aangetoond dat reizen met het openbaar vervoer voor haar niet mogelijk was. De kosten werden vastgesteld op € 47,60, en het college werd opgedragen het griffierecht van in totaal € 156,- te vergoeden.