ECLI:NL:CRVB:2016:3080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
15/681 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting en terugvordering van WAO-uitkering en toeslag, oplegging boete wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de appellant, die een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), in geschil is over de korting en terugvordering van zijn WAO-uitkering en de intrekking van zijn toeslag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 augustus 2016 uitspraak gedaan. De appellant had niet het juiste aantal gewerkte uren opgegeven, wat leidde tot een te hoge uitkering. Het Uwv had op basis van een werkplekcontrole geconcludeerd dat de appellant niet eerlijk had gerapporteerd over zijn werkuren in het naaiatelier van zijn dochter. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de WAO-uitkering had herzien en de toeslag had ingetrokken. De appellant betwistte deze besluiten en stelde dat hij niet meer dan tien uren per week had gewerkt. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden en dat de opgelegde boete van € 697,95 niet in overeenstemming was met de uitgangspunten voor de beoordeling van de evenredigheid van een bestuurlijke boete. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep tegen het boetebesluit gegrond, terwijl de beroepen tegen de andere besluiten ongegrond werden verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van de appellant voor verleende rechtsbijstand, tot een totaalbedrag van € 2.976,-.

Uitspraak

15/681 TW, 15/682 WAO, 15/683 WAO, 15/4000 WAO
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 december 2014, 14/6893, 14/6894 en 14/6884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Leenders, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op 22 mei 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2016. Namens appellant is verschenen mr. K. Aslan, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), vanaf 12 juni 2012 verhoogd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.2.
Naar aanleiding van een werkplekcontrole van de inspectie SZW bij naaiatelier [naam naaiaterlier] heeft het Uwv de dossiers van appellant, de polisadministatie en het handelsregister van de Kamer van Koophandel geraadpleegd, waarnemingen verricht en appellant gehoord. Op grond van de bevindingen van dat onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant niet het juiste aantal uren heeft opgegeven dat hij heeft gewerkt in het op naam van zijn dochter gedreven naaiatelier.
1.3.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 februari 2014 heeft het Uwv:
( i) over de maand januari 2014 de betaling van de WAO-uitkering van appellant verlaagd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% en de uitkering over die maand tot een bedrag van € 145,72 van appellant teruggevorderd;
(ii) de toeslag over de maanden december 2013 en januari 2014 ingetrokken en een bedrag van € 552,23 als onverschuldigd betaalde toeslag van appellant teruggevorderd;
(iii) appellant een boete opgelegd van € 697,95.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Bij afzonderlijke besluiten van 7 juli en 8 juli 2014 (bestreden besluiten 1, 2 en 3) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank uit de ingediende beroepschriften opgemaakt dat de beroepen van appellant gericht zijn tegen de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering, de beëindiging van de toeslag en de opgelegde boete, maar niet ook tegen de terugvordering van de toeslag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht toepassing gegeven aan artikel 44 van de WAO en is er geen reden om te concluderen dat de toeslag per 1 december 2013 op onjuiste gronden is beëindigd. Gesteld noch gebleken is dat zich dringende redenen voordoen om van terugvordering van de te veel betaalde
WAO- uitkering af te zien. Volgens de rechtbank heeft appellant zijn inlichtingenverplichting geschonden door niet het juiste aantal gewerkte uren op te geven. Volgens de rechtbank is gesteld noch gebleken dat de boete niet op juiste wijze is afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van het verwijt dat appellant kan worden gemaakt en de omstandigheden van het geval.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn reeds in beroep aangevoerde gronden herhaald. Zijn standpunt komt erop neer dat zijn beroep ook gericht was tegen de terugvordering van de toeslag. Appellant heeft betwist dat hij klanten en de kassa heeft bediend en meer uren heeft gewerkt dan aan het Uwv is opgegeven. De WAO-uitkering en de toeslag hadden niet beëindigd en teruggevorderd mogen worden en de boete had niet opgelegd mogen worden.
3.2.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) heeft het Uwv bij besluit van 22 mei 2015 het bedrag van de boete nader vastgesteld op € 350,- (bestreden besluit 4) en zijn besluiten voor het overige gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Omvang van het geding
4.1.1.
Van een beëindiging van de WAO-uitkering is in bestreden besluit 1 geen sprake. Alleen over de maand januari 2014 is toepassing gegeven aan de artikelen 44 en 57 van de WAO door te bepalen dat naar een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse dan waarin appellant was ingedeeld (25 tot 35%) had moeten worden uitbetaald en door het teveel betaalde terug te vorderen. Bestreden besluit 2 over de toeslag moet worden verstaan als een intrekking van de toeslag per 1 december 2013 en een terugvordering van wat over de maanden december 2013 en januari 2014 volgens het Uwv onverschuldigd aan toeslag is betaald. Bestreden besluit 3 bevat een ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het boetebesluit van 6 februari 2014. Dat besluit is vervangen door bestreden besluit 4. Dit laatste besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
4.1.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het beroep van appellant niet ziet op de terugvordering van de toeslag, wordt niet gevolgd. Uit de inhoud van de beroepschriften en het aanvullend beroepschrift van 20 augustus 2014 volgt dat appellant zich ook tegen de terugvordering van de toeslag heeft gekeerd. In de stelling dat appellant niet meer dan tien uren per week in de zaak van zijn dochter heeft gewerkt, ligt immers besloten dat appellant zich ook niet met de terugvordering van de toeslag kan verenigen. De gemachtigde van appellant heeft terecht geklaagd over deze beperking van de omvang van het geding in beroep. De rechtbank heeft in zoverre in strijd gehandeld met artikel 8:69 van de Awb.
Omvang en loonwaarde van de werkzaamheden van appellant
4.2.
Op grond van de rapporten van waarnemingen van de inspecteurs van het Uwv
[naam inspecteur 1] en [naam inspecteur 2] , in samenhang bezien met de openingstijden van het naaiatelier en wat appellants dochter over de werkzaamheden van appellant heeft verklaard, heeft het Uwv aangetoond dat appellant ten tijde hier van belang gedurende ten minste 38 uur per week aanwezig was in het naaiatelier en daar werkzaamheden heeft verricht. Zo heeft hij klanten bediend en geld voor een geleverd kledingstuk aangenomen. Appellant had voor deze werkzaamheden het destijds geldende wettelijk minimumloon kunnen bedingen in plaats van het veel lagere loon dat appellant en zijn dochter aan het Uwv en de Belastingdienst hebben verantwoord. Het Uwv mocht de loonwaarde van de werkzaamheden van appellant daarom schatten op het wettelijk minimumloon.
Gevolgen voor de WAO-uitkering en de toeslag
4.3.
Het Uwv heeft in gedingstukken 23.7 en 23.8 een berekening gegeven van het geïndexeerde maatmanloon per uur en het wettelijk minimumloon per uur per 1 januari 2014. Daaruit volgt dat de WAO-uitkering over de maand januari 2014 met toepassing van artikel 44 van de WAO uitbetaald had moeten worden naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van
15 tot 25% met als gevolg dat over die maand te veel WAO-uitkering aan appellant is betaald. Uitgaande van het wettelijk minimumloon bestond voorts geen recht op toeslag vanaf
1 december 2013. Een en ander betekent dat appellant op grond van artikel 57 van de WAO
€ 145,72 en op grond van artikel 20 van de TW € 552,23 dient terug te betalen.
Boete
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.2 volgt dat appellant de op grond van de artikelen 80 van de WAO en 12a van de TW op hem rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen door niet het juiste aantal gewerkte uren op te geven. Hiervan kan appellant zowel objectief als subjectief een verwijt worden gemaakt. Het Uwv was dan ook gehouden om appellant een boete op te leggen.
4.5.
De bij bestreden besluit 3 gehandhaafde boete van € 697,95 is niet in overeenstemming met de door de Raad geformuleerde uitgangspunten bij de beoordeling van de evenredigheid van een bestuurlijke boete in zijn in 3.2 genoemde uitspraak. Bestreden besluit 3 komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Die uitgangspunten zijn wel gevolgd in bestreden besluit 4. Het Uwv is bij de bepaling van de hoogte van de boete terecht uitgegaan van
€ 697,95. Dit is het bedrag dat het Uwv als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting bruto onverschuldigd aan appellant heeft betaald over de maanden december 2013 en januari 2014. Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake. De boete voor overtreding van de inlichtingenverplichting zou in beginsel moeten worden gesteld op 50% van € 697,95. Dit resulteert met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten door afronding op een veelvoud van € 10,- in een bedrag van € 350,-. De in dit geding aan de Raad gebleken verwijtbaarheid van appellant, de omstandigheden waaronder hij zijn overtreding heeft begaan en zijn persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding om van een ander bedrag dan € 350,- uit te gaan. Deze boete is hier passend en geboden.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 4 ongegrond is.
Slotsom
5. Het hoger beroep slaagt. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak geheel vernietigen, het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en de beroepen tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 4 ongegrond verklaren.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 992,- in bezwaar, € 992,- in beroep en
€ 992,- in hoger beroep, totaal € 2.976,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het boetebesluit van 8 juli 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart de beroepen tegen de besluiten van 7 en 8 juli 2014 over korting en terugvordering
van de WAO-uitkering en intrekking en terugvordering van toeslag en tegen het boetebesluit van 22 mei 2015 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.976,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Borman

SS