ECLI:NL:CRVB:2016:3085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
14/5539 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een WIA-uitkering en de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante. De Raad heeft in een tussenuitspraak eerder geoordeeld dat het Uwv een gebrek in het besluit van 14 april 2015 moest herstellen. Het Uwv heeft vervolgens een rapport van een arbeidsdeskundige ingezonden, waarin twee nieuwe functies zijn geselecteerd die volgens de arbeidsdeskundige de functionele mogelijkheden van appellante niet overschrijden. De Raad heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat de nieuwe functies wel geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.225,28 bedragen.

Uitspraak

14/5539 WIA, 15/7244 WIA
Datum uitspraak: 12 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 augustus 2014, 13/7456 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 18 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4821) een tussenuitspraak gedaan. Bij die tussenuitspraak is het Uwv opgedragen het gebrek in het besluit van
14 april 2015 (bestreden besluit 2) te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
Bij brief van 13 januari 2016 heeft het Uwv, onder overlegging van een aantal stukken, een nadere onderbouwing van het bestreden besluit gegeven.
Namens appellante heeft mr. R.A.A. Maat hierop een zienswijze ingebracht.
Het Uwv heeft bij brief van 19 april 2016 antwoord gegeven op vragen van de Raad. Daarbij is een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 april 2016 overgelegd. Hierop is namens appellante gereageerd. Het Uwv heeft daarop nog een reactie ingediend.
Bij brief van 16 juni 2016 is namens appellante een nader stuk ingebracht.
De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, afgezien van een nader onderzoek ter zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de beperkingen neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 4 september 2013 de belastbaarheid van appellante juist weergeven.
1.2.
Verder is geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 niet berust op een deugdelijke motivering. Appellante wordt weliswaar in staat geacht de voor haar geselecteerde functies administratief medewerker afhandelen (SBC-code 515080) en de functie medisch secretaresse (SBC-code 494010) te vervullen, maar het Uwv heeft onvoldoende onderbouwd dat appellante voldoet aan de diploma-eis voor de functie van medisch codeur (SBC-code 515100). Het Uwv is opdracht gegeven dit gebrek te herstellen.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 januari 2016 ingezonden. Daarin is geconcludeerd dat appellante voldoet aan de diploma-eis voor de functie van medisch codeur.
2.2.
Naar aanleiding van de vraag van de Raad welke gevolgen het eventueel wegvallen van de functie van medisch codeur heeft voor bestreden besluit 2, heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 april 2016 ingebracht. Daaruit blijkt dat er twee nieuwe functies zijn geselecteerd, te weten de functie van medewerker administratieve ondersteuning (SBC-code 211030) en van samensteller kunststof- en rubberindustrie
(SBC-code 271130). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft per functie toegelicht waarom deze functies in medisch opzicht, en ook anderszins, geschikt zijn voor appellante. Vervolgens is geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, te weten 21 augustus 2013, op basis van deze nieuwe functieselectie wordt vastgesteld op 38,07%.
2.3.
Namens appellante is aangevoerd dat de twee nieuw geselecteerde functies en die van medisch secretaresse onvoldoende actueel zijn. De twee nieuwe functies en de functie administratief medewerker afhandelen zijn niet geschikt wegens de aanwezige artroseklachten. Voorts is niet inzichtelijk gemaakt of het in die functies mogelijk is om het werk te onderbreken voor een onmiddellijk toiletbezoek, dat volgens appellante noodzakelijk is.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Voor zover appellante met haar bij brief van 16 juni 2016 ingebrachte reactie de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit 2 wenst te bestrijden, wordt geoordeeld dat in de tussenuitspraak het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag is onderschreven. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag worden teruggekomen van een in een tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven oordeel. Dit kan zich voordoen indien sprake is van een feitelijke of juridische misslag. Daar is echter niet van gebleken.
3.2.
Ter beoordeling staat nu nog of bestreden besluit 2 gelet op de nadere onderbouwing daarvan alsnog in arbeidsdeskundig opzicht deugdelijk is gemotiveerd.
3.3.
Er wordt aanleiding gezien om de vraag of het Uwv na de tussenuitspraak wel heeft onderbouwd dat appellante voldoet aan de diploma-eis voor de functie van medisch codeur onbeantwoord te laten. Hierbij wordt van belang geacht dat het Uwv twee nieuwe functies heeft geselecteerd, waarvan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van
18 april 2016 inzichtelijk en overtuigend tot de conclusie is gekomen dat de werkzaamheden in deze functies de functionele mogelijkheden van appellante niet overschrijden. De signaleringen van eventuele overschrijding van de belastbaarheid zijn naar behoren gemotiveerd. Daarbij is te kennen gegeven dat het werkzaamheden betreffen die onderbroken kunnen worden voor een toiletbezoek. Het standpunt van appellante dat zij wegens haar artroseklachten de werkzaamheden niet kan verrichten is niet nader onderbouwd en kan om die reden niet worden gevolgd.
3.4.
Verder wordt geoordeeld dat de gegevens over de nieuw geselecteerde functies op de datum in geding niet ouder zijn dan 24 maanden. De actualiseringsdatum van de functies van medewerker administratieve ondersteuning en samensteller kunststof- en rubberindustrie is, zoals uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst van 18 april 2016 blijkt, 9 oktober 2012 onderscheidenlijk 28 mei 2012.
3.5.
Tot slot wordt geoordeeld dat in de tussenuitspraak reeds is geoordeeld dat de functies administratief medewerker afhandelen en medisch secretaresse aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd. De gronden die hiertegen na de tussenuitspraak zijn aangevoerd kunnen, om dezelfde reden als weergegeven onder 3.1, er niet toe leiden dat van dat oordeel wordt teruggekomen.
3.6.
Bestreden besluit 2 is eerst na de tussenuitspraak van een voldoende motivering voorzien. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op hetgeen onder 3.1 tot en met 3.5 is overwogen bestaat er reden de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand te laten. Opgemerkt wordt dat in de tussenuitspraak reeds is geoordeeld dat bestreden besluit 1
(van 19 november 2013) wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt, hetgeen betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd.
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en op € 1.488,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. De kosten van de rapporten van arbeidsdeskundige C.J. Hoogendoorn
(€ 621,70) en van de berekening van het maatmaninkomen door CapsNobel Accountants & Belastingadviseurs (€ 123,58) komen voor vergoeding in aanmerking. In totaal: € 3.225,28.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 november 2013;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 april 2015 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 14 april 2015 in stand blijven;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.225,28.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
M.D.F de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
12 augustus 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.D.F de Moor

SS