Uitspraak
mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
.Daarin zijn beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van appellant een aantal functies geselecteerd. Het verlies aan verdienvermogen per 15 augustus 2011 is vastgesteld op 28,86%. Op basis van deze bevindingen heeft het Uwv bij besluit van 19 augustus 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 12 augustus 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
23 mei 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML herzien op 10 januari 2014. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aantal van de door de primaire verzekeringsartsarts gestelde beperkingen laten vervallen. Met betrekking tot het aspect verdelen van de aandacht heeft de verzekeringsarts toegelicht dat appellant zijn aandacht maximaal één uur kan richten op meerdere uiteenlopende informatiebronnen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van 21 januari 2014 geconcludeerd dat één van de vier voor appellant geselecteerde functies niet geschikt is en de overige drie functies binnen de belastbaarheid van appellant vallen. Bij beslissing op bezwaar van 24 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard, met als datum in geding 15 augustus 2011, de datum met ingang waarvan appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld.
10 januari 2014 heeft de rechtbank zich met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen.
3 november 2015, verricht door neuropsycholoog Berndsen-Peeters, een nader rapport van
11 december 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangepaste FML van
31 december 2015 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
26 januari 2016. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
11 december 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat bij het eerdere NPO in 2013 de beperking in de executieve functies niet duidelijk is gebleken. Ondanks het feit dat het NPO-onderzoek uit 2013 dichter bij de datum in geding ligt, heeft de verzekeringsarts appellant op basis van het NPO-rapport uit 2015 op de datum in geding,
15 augustus 2011, alsnog beperkt geacht op aspect 1.9.3. Hij acht appellant aangewezen op vaste, bekende werkwijzen, zelfstandigheidsniveau 3. De Raad ziet geen aanleiding om deze uiteenzetting voor onjuist te houden. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingebracht die een ander licht werpen op zijn medische situatie op de datum in geding. De Raad ziet in de beschikbare gegevens geen aanleiding een deskundige te benoemen.