ECLI:NL:CRVB:2016:3321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
14/5833 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Uwv om aanvraag WAO buiten behandeling te laten

Op 9 september 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van de erven van betrokkene tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Betrokkene had op 29 januari 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv had de aanvraag op 13 april 2010 buiten behandeling gesteld, omdat betrokkene niet de gevraagde gegevens had aangeleverd. Na verschillende procedures en een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard, heeft betrokkene hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 december 2015 is gebleken dat betrokkene inmiddels was overleden, maar de procedure werd voortgezet door zijn erven.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten op basis van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat betrokkene redelijkerwijs niet in staat was om de ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv niet over voldoende gegevens beschikte om de aanvraag te beoordelen en dat de door het Uwv opgevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op WAO-uitkering.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 september 2016.

Uitspraak

14/5833 WAO
Datum uitspraak: 9 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 september 2014, 14/1506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De erven van [Betrokkene] te [woonplaats], Marokko (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
[Betrokkene] (betrokkene) heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In een brief, door de Raad ontvangen op 3 december 2015, heeft [naam B] aan de Raad bericht dat betrokkene is overleden. Zij heeft te kennen gegeven de procedure te willen voortzetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015. Namens betrokkene is niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Desgevraagd heeft [naam B] nadere stukken overgelegd, waaronder een huwelijksakte en een overlijdensakte. Blijkens de huwelijksakte zijn [naam B] en betrokkene op
8 september 1992 gehuwd. Blijkens de overlijdensakte is betrokkene op 2 augustus 2015 overleden.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening van de zaak zonder nadere zitting.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft op 29 januari 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Nadat betrokkene in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, heeft het Uwv bij besluit van 13 april 2010 de aanvraag onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 21 juli 2010 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 13 april 2010 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij brief van 9 september 2011 heeft betrokkene het Uwv verzocht om zijn aanspraken op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen. Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft het Uwv zijn eerdere beslissing van 21 juli 2010 gehandhaafd omdat betrokkene geen nieuwe of andere informatie heeft verstrekt. Bij besluit van 19 januari 2012 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Hierbij is te kennen gegeven dat betrokkene de gevraagde gegevens wederom niet heeft verstrekt, waardoor de aanvraag opnieuw niet in behandeling kan worden genomen.
1.3.
Bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2012, 12/761 is het beroep tegen het besluit van 19 januari 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Raad van
15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:45, is de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 19 januari 2012 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij is het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.4.
Het Uwv heeft betrokkene bij brief van 21 januari 2014 verzocht om gegevens te verstrekken betreffende de datum van aanvang van verzekering, de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst, de datum van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, stukken waaruit blijkt dat betrokkene zich destijds arbeidsongeschikt heeft gemeld, een beslissing naar aanleiding van de arbeidsongeschiktheidsmelding en medische verklaringen waaruit blijkt dat hij, vanaf datum ziekmelding, onafgebroken ten minste 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. In die brief is betrokkene erop gewezen dat, indien het Uwv niet alle gevraagde gegevens vóór 1 maart 2013 (lees:1 maart 2014) heeft ontvangen, zijn aanvraag niet verder in behandeling zal worden genomen.
1.5.
Bij brief van 3 februari 2014, door het Uwv ontvangen op 12 februari 2014, heeft betrokkene te kennen gegeven dat hij in 2000 en daarna gegevens naar het Uwv heeft gestuurd. Hij heeft de gevraagde gegevens niet bewaard. De originelen zijn naar het Uwv gestuurd en kopieën heeft hij niet meer. Bij zijn brief heeft betrokkene een kopie van zijn tot 12 september 1994 geldige verzekeringspas van het Zilveren Kruis, een bewijs van inschrijving bij Stichting Ziekenfonds Rotterdam geldig tot 1 september 1990, een registratiebericht van zijn dienstverband met ingang van 11 maart 1991 bij [werkgever], een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [naam V.O.F.] van 4 augustus 1998 en enkele medische verklaringen over de periode 2000 tot en met 2009 gevoegd.
1.6.
Bij besluit van 19 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat betrokkene geen informatie of gegevens heeft overgelegd over, onder andere, het einde van zijn dienstverband, zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag en zijn ziek- en herstelmelding. Uit het dossier is het Uwv evenmin gebleken dat deze gegevens eerder door betrokkene zijn verstrekt. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor een beoordeling van de aanvraag om een WAO-uitkering, zodat op goede gronden is besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Betrokkene heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe is aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt, hij zich toen ziek heeft gemeld en altijd ziek is gebleven. Hij heeft medische gegevens aan het Uwv doen toekomen en het Uwv had dan ook zijn aanvraag opnieuw moet beoordelen. Hij heeft te kennen gegeven bereid te zijn mee te werken aan een onderzoek
.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van de aanvraag van betrokkene over te gaan en dat de door het Uwv bij betrokkene opgevraagde gegevens noodzakelijk zijn om zijn recht op WAO-uitkering te kunnen beoordelen. Vast staat dat betrokkene de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft overgelegd. Evenmin is gebleken dat het Uwv uit andere hoofde over gegevens kon beschikken die noodzakelijk waren om de aanvraag van betrokkene te beoordelen. Er zijn voorts geen aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat betrokkene redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van betrokkene met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P. Boer

TM