Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
Op 9 september 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van de erven van betrokkene tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Betrokkene had op 29 januari 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv had de aanvraag op 13 april 2010 buiten behandeling gesteld, omdat betrokkene niet de gevraagde gegevens had aangeleverd. Na verschillende procedures en een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard, heeft betrokkene hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 december 2015 is gebleken dat betrokkene inmiddels was overleden, maar de procedure werd voortgezet door zijn erven.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten op basis van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat betrokkene redelijkerwijs niet in staat was om de ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv niet over voldoende gegevens beschikte om de aanvraag te beoordelen en dat de door het Uwv opgevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op WAO-uitkering.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 september 2016.