Uitspraak
19 januari 2015, 14/1848 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Appellante heeft vervolgens een tijdelijke functie van werkcoach gehad voor de periode van 22 februari 2011 tot en met 31 december 2011. In die functie heeft zij 18 uur per week werkzaamheden verricht totdat zij zich per 11 juli 2011 heeft ziek gemeld wegens een toename van haar klachten, waarna zij loon en ziekengeld heeft ontvangen naast haar WGA-uitkering. Met ingang van
8 juni 2012 is de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
17 september 2013 en van 11 maart 2014 een compleet beeld geschetst van de medische situatie van appellante op de datum in geding, die volgens deze rapporten is vastgesteld op
8 juli 2013. Zo heeft de verzekeringsarts een gedetailleerde anamnese afgenomen en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Ook heeft deze arts dossierinformatie, waaronder medische informatie van de behandelend sector, in acht genomen. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellante maximaal vier uur per dag en 20 uur per week belastbaar is met fysiek niet zwaar en niet stresserende werkzaamheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op de hoorzitting en de in bezwaar overgelegde medische informatie van de behandelend sector bestudeerd en uitvoerig en inzichtelijk gemotiveerd waarom wordt gekomen tot een bevestiging van het standpunt van de verzekeringsarts met enige aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Dat de duur van het contact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de beleving van appellante kort is geweest en dat in een eerder rapport – dat niet ziet op de hier van belang zijnde datum in geding – mogelijk onjuistheden waren opgenomen, maakt gezien het voorgaande niet dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest.
27 september 2013 ongegrond heeft verklaard en ten onrechte heeft geweigerd de kosten in bezwaar te vergoeden.
€ 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 april 2014, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard en vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen;
- herroept het besluit van 27 september 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 22 april 2014;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.976,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2016.