ECLI:NL:CRVB:2016:3390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15-6049 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van onduidelijke woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 24 april 2013 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend, maar het Drechtstedenbestuur heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de onduidelijkheid over de woonsituatie van de appellant, die had aangegeven dat hij alleen woonde, maar tijdens een huisbezoek op 4 juli 2013 werden er veel vrouwenspullen aangetroffen in zijn woning. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij alleen woonde en dat het bestuur voldoende onderzoek had verricht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor bijstand.

Uitspraak

15.6049 WWB

Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 augustus 2015, 14/8828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
M. Euser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 24 april 2013 gemeld om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand aan te vragen. Daarbij heeft appellant meegedeeld dat hij en zijn partner [Y.] (Y), met wie hij samenwoonde op het [opgegeven adres] te [Z.] (opgegeven adres), uit elkaar zijn gegaan en dat Y met ingang van 25 april 2013 ergens anders zou gaan wonen. Appellant ontving tot eind april 2013 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet en Y had inkomsten uit arbeid. Op 28 mei 2013 heeft appellant de aanvraag om bijstand voor een alleenstaande ingediend. Naar aanleiding van de aanvraag heeft de Sociale Dienst Drechtsteden (sociale dienst) een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woonsituatie van appellant. In dat kader hebben handhavingsadviseurs op 4 juli 2013 een huisbezoek afgelegd op het door appellant opgegeven adres. De bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd in een rapport van 8 juli 2013.
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 november 2014 (bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat de woonsituatie op het opgegeven adres op grond van de bevindingen tijdens het huisbezoek op 4 juli 2013 dusdanig onduidelijk wordt geacht dat niet kan worden vastgesteld of appellant alleen woont en recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betoogt, samengevat, dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Y op 25 april 2013 zijn woning heeft verlaten en dat hij ten tijde hier van belang alleen woonde op het opgegeven adres. Appellant stelt zich daarbij op het standpunt dat het bestuur onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de feiten en omstandigheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 24 april 2013 (datum melding) tot en met 9 juli 2013 (datum afwijzingsbesluit).
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat gelet op de hoeveelheid vrouwenspullen die tijdens het huisbezoek is aangetroffen en de omstandigheden waaronder deze spullen zijn aangetroffen de conclusie van het bestuur dat niet kan worden vastgesteld of appellant in de te beoordelen periode alleen woonde op het door hem opgegeven adres, op voldoende feitelijke grondslag berust. Tijdens het huisbezoek is immers een grote hoeveelheid vrouwenspullen, verspreid over de woning van appellant, aangetroffen. Onder meer (onder)kleding in kledingkasten, in een wasmand en op een strijkplank, douche-artikelen onder de douche in de badkamer, verzorgingsartikelen in de woon- en slaapkamer en schoeisel en jassen zowel in de hal als op het balkon. De door appellant gestelde omstandigheid dat hij de op 4 juli 2013 aangetroffen woonsituatie al voor het huisbezoek tijdens een gesprek op de sociale dienst had beschreven doet, wat hiervan ook zij, niet af aan de feitelijke bevindingen.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op het tijdsverloop tussen de uitschrijving op 25 april 2013 van Y uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans Basisregistratie personen) en het huisbezoek op 4 juli 2013 waarbij is geconstateerd dat nog in de gehele woning vrouwenspullen aanwezig waren, de verklaring die appellant heeft gegeven voor de bij dat huisbezoek aangetroffen spullen, te weten dat Y haar spullen niet in een keer heeft kunnen verhuizen, niet aannemelijk is. Van betekenis is ook dat appellant niet consistent heeft verklaard over het tijdstip van vertrek van Y uit zijn woning. Appellant heeft bij zijn bijstandsaanvraag gesteld dat Y op 25 april 2013 is vertrokken, op 16 juli 2013 heeft hij schriftelijk verklaard dat Y eind maart is vertrokken en op 25 juli 2013 heeft hij, in het kader van een nieuwe aanvraag om bijstand, meegedeeld dat Y sinds een maand niet meer bij hem slaapt.
4.5.
De beroepsgrond dat het bestuur onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de feiten en omstandigheden, slaagt niet. Het lag in de eerste plaats op de weg van appellant, als aanvrager van bijstand, om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woonsituatie. Het bestuur heeft met het huisbezoek op het opgegeven adres voldoende onderzoek verricht. Het bestuur was op grond van de bevindingen tijdens het huisbezoek, anders dan appellant meent, ook niet gehouden om nader onderzoek te doen op het woonadres van Y te Dordrecht.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij - ondanks de bevindingen tijdens het huisbezoek - in de te beoordelen periode anders dan daarvoor alleen op het door hem opgegeven adres woonachtig was. De enkele omstandigheid dat Y vanaf 25 april 2013 in de GBA staat ingeschreven op een adres te Dordrecht leidt niet tot een ander oordeel, nu de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant bepalend is voor het recht op bijstand. In weerwil van de in 4.3 vermelde onderzoeksbevindingen kan aan de in bezwaar overgelegde schriftelijke verklaringen van Y en de verhuurder van haar kamer niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wil zien. Het oordeel van de rechtbank dat een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:556, faalt, nu van een situatie als in die zaak aan de orde in onderhavige zaak geen sprake is, wordt tot slot volledig onderschreven.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD