ECLI:NL:CRVB:2016:3400
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidsrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, die zich niet kon verenigen met de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep wegens termijnoverschrijding. De rechtbank had geoordeeld dat de termijn voor het indienen van beroep niet verschoonbaar was, ondanks de argumenten van appellant dat zijn gemachtigde, O., hem had voorgelogen over zijn juridische kennis en dat hij zelf de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om de werkzaamheden van O. te controleren.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant het beroep na de wettelijke termijn van zes weken had ingediend, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te kwalificeren. De Raad benadrukte dat fouten of nalatigheden van een gemachtigde aan de cliënt kunnen worden toegerekend, en dat de omstandigheden van appellant, zoals zijn taalproblemen, niet tot een ander oordeel leidden.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier A. Stuut, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.