ECLI:NL:CRVB:2016:3400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
16-737 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidsrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, die zich niet kon verenigen met de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep wegens termijnoverschrijding. De rechtbank had geoordeeld dat de termijn voor het indienen van beroep niet verschoonbaar was, ondanks de argumenten van appellant dat zijn gemachtigde, O., hem had voorgelogen over zijn juridische kennis en dat hij zelf de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om de werkzaamheden van O. te controleren.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant het beroep na de wettelijke termijn van zes weken had ingediend, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te kwalificeren. De Raad benadrukte dat fouten of nalatigheden van een gemachtigde aan de cliënt kunnen worden toegerekend, en dat de omstandigheden van appellant, zoals zijn taalproblemen, niet tot een ander oordeel leidden.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier A. Stuut, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

16/737 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 december 2015, 14/7993 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 26 juli 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 11 april 2014 heeft het college de bijstand van appellant op grond van de Wet werk en bijstand over een aantal maanden in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 oktober 2012 ingetrokken en de over die maanden ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van € 23.682,49 van appellant teruggevorderd. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in die periode verschillende financiële transacties heeft verricht, waarmee hij inkomen heeft verworven of heeft kunnen verwerven. Appellant heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden door deze activiteiten niet bij het college te melden. Omdat appellant geen boekhouding heeft bijgehouden van de activiteiten en de daaruit ontvangen inkomsten, kan het recht op bijstand over die maanden niet worden vastgesteld.
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2014 ongegrond verklaard.
1.3.
Namens appellant heeft [O.] (O), juridisch adviseur, bij brief van 5 december 2014 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. De door de gemachtigde van appellant aangevoerde reden dat hij geen contact kon krijgen met appellant wegens diens verblijf in het buitenland en dat hij daarom later beroep heeft ingesteld, is onvoldoende voor de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De gemachtigde van appellant had binnen de beroepstermijn pro forma beroep in kunnen stellen. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van appellant om, zeker wanneer hij weet dat een bezwaarprocedure loopt, bereikbaar te zijn voor zijn gemachtigde.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat wel sprake is van een verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. Hij stelt in dat verband dat O hem heeft voorgelogen over zijn juridische kennis en kunde. Doordat appellant zelf de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, heeft hij de werkzaamheden van O niet goed kunnen controleren. Pas ter zitting van de rechtbank werd appellant door de aanwezige tolk ingelicht over de overschrijding van de beroepstermijn. De ondeugdelijke belangenbehartiging door O mag hem dan ook niet worden toegerekend. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft appellant aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat een rechtsmiddelenverwijzing onder het bestreden besluit ontbrak. Voor zover deze verwijzing wel onder het bestreden besluit zou hebben gestaan, zou appellant dit vanwege taalproblemen niet hebben begrepen en appellant is onbekend met de termijn voor het instellen van beroep. Appellant heeft voorts aangevoerd dat ook op grond van artikel 17 van de Grondwet en
artikel 6, eerste en derde lid, aanhef en onder a, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant het beroep tegen het bestreden besluit na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken heeft ingediend. Ter beoordeling staat de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5187) worden fouten of nalatigheden van een gemachtigde toegerekend aan degene die de gemachtigde heeft gevraagd zijn of haar belangen te behartigen. De door appellant gestelde omstandigheid dat hij door onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal niet in staat was te controleren of O zijn belangen goed behartigde, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel.
4.3.2.
De stelling van appellant dat in het bestreden besluit een rechtsmiddelenverwijzing ontbreekt, mist feitelijke grondslag en kan dus reeds om die reden niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Aangezien appellant zijn belangen liet behartigen door O, is niet relevant of appellant vanwege taalproblemen de rechtsmiddelenverwijzing heeft begrepen en ook niet of hij bekend is met de termijn voor het instellen van beroep.
4.3.3.
Appellant is niet tegen zijn wil afgehouden van de rechten die de wet hem toekent. Het beroep op artikel 17 van de Grondwet slaagt om die reden niet.
4.3.4.
Het beroep op artikel 6, eerste en derde lid, aanhef en onder a, van het EVRM slaagt niet, reeds omdat hier geen sprake is van een situatie waarin de regels voor het recht op een eerlijk proces niet in acht zijn genomen. Dat de voormalige gemachtigde van appellant de belangen van appellant niet goed heeft behartigd door te laat beroep in te stellen, maakt niet dat die regels zijn geschonden doordat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.4 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A. Stuut

HD