Op 14 september 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster ontving een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In juni 2015 heeft het Invorderingskantoor Nederland namens Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een vordering ingediend bij het Uwv, wat leidde tot een beslag op de WIA-uitkering van verzoekster. Het Uwv heeft vervolgens een bedrag van € 78,63 op de uitkering ingehouden, wat verzoekster heeft bestreden.
De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van verzoekster tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft verzoekster aangevoerd dat er geen beslag op haar WIA-uitkering gelegd mag worden, omdat dit een bijzondere situatie betreft. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bestuursrechter de geldigheid van het beslag als gegeven moet beschouwen en dat de toetsing beperkt is tot de vraag of het Uwv binnen het kader van het beslag is gebleven.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in hoger beroep niet heeft aangetoond dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag is gebleven. De aangevallen uitspraak is bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 september 2016.