ECLI:NL:CRVB:2016:3422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
16/5287 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake beslag op WIA-uitkering

Op 14 september 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster ontving een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In juni 2015 heeft het Invorderingskantoor Nederland namens Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een vordering ingediend bij het Uwv, wat leidde tot een beslag op de WIA-uitkering van verzoekster. Het Uwv heeft vervolgens een bedrag van € 78,63 op de uitkering ingehouden, wat verzoekster heeft bestreden.

De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van verzoekster tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft verzoekster aangevoerd dat er geen beslag op haar WIA-uitkering gelegd mag worden, omdat dit een bijzondere situatie betreft. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bestuursrechter de geldigheid van het beslag als gegeven moet beschouwen en dat de toetsing beperkt is tot de vraag of het Uwv binnen het kader van het beslag is gebleven.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in hoger beroep niet heeft aangetoond dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag is gebleven. De aangevallen uitspraak is bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 september 2016.

Uitspraak

16/5287 WIA, 16/5288 WIA-VV
Datum uitspraak: 14 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 juli 2016, 15/4516 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van
11 augustus 2016
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2016. Verzoekster is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij brief 5 juni 2015 heeft Invoned Invorderingskantoor Nederland (Invoned) namens Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een vordering in de zin van artikel 19 van de Invorderingswet 1990 (IW) ingediend bij het Uwv, strekkende tot betaling van de door verzoekster verschuldigde belastingaanslag(en) en vervolgingskosten tot een bedrag van € 78,63. Invoned heeft de beslagvrije voet vastgesteld op € 864,75 per maand.
1.2.
Bij besluit van 12 juni 2015 heeft het Uwv verzoekster meegedeeld dat op haar
WIA-uitkering over de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 juni 2015 eenmalig een bedrag van € 78,63 op haar uitkering wordt ingehouden.
1.3.
Bij besluit van 3 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 12 juni 2015 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv het standpunt ten grondslag gelegd dat het Uwv gehouden is om aan het beslag mee te werken en dat het niet op de weg van het Uwv ligt om de geldigheid van het gelegde beslag te beoordelen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft verzoekster – kort weergegeven – aangevoerd dat op een
WIA-uitkering geen beslag mag worden gelegd omdat dit een bijzondere situatie betreft. Door het beslag heeft verzoekster schade geleden, waarvoor zij het Uwv aansprakelijk heeft gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De voorzieningenrechter komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.1.
In artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de IW is bepaald dat een derde die uitkering op grond van sociale verzekeringswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook, verschuldigd is aan een belastingschuldige, op vordering van de ontvanger verplicht is de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen, voor zover een en ander vatbaar is voor beslag. Voor zover een en ander niet vatbaar is voor beslag is de derde op vordering van de ontvanger verplicht ten hoogste een tiende gedeelte daarvan aan te wenden voor betaling van de belastingaanslagen van de belastingschuldige. Deze regeling kan worden gekenschetst als een vereenvoudigd derdenbeslag (Kamerstukken II, 1987/1988, 20588, nr. 3 p. 55).
4.4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2002:AE6792) kan een beslagdebiteur bezwaren betreffende een gelegd beslag voorleggen aan de burgerlijk rechter en is de derde-beslagene gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid daarvan als een gegeven te beschouwen en zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. Gelet op het karakter van een vereenvoudigd derdenbeslag als bedoeld in artikel 19 IW, geldt deze rechtspraak ook voor een geval als hier aan de orde.
4.5.
Verzoekster heeft in hoger beroep niet aan de hand van enig concreet gegeven aannemelijk gemaakt dat het Uwv niet binnen het kader van het gelegde beslag is gebleven. Wat zij heeft aangevoerd ziet op aspecten die buiten het in 4.4.2 vermelde toetsingskader zijn gelegen, zodat dit onbesproken wordt gelaten. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. van Rooijen

SS