ECLI:NL:CRVB:2016:3456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
15-2944 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering met betrekking tot medische grondslag en arbeidsbeperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 9 april 2012 uitgevallen is voor zijn werk als schoonmaker vanwege klachten aan zijn rechterenkel, heeft in 2014 een besluit ontvangen van het Uwv waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 7 april 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een heroverweging door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige werd het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen aanknopingspunten waren voor onzorgvuldigheid in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.

In hoger beroep heeft appellant zijn gronden beperkt tot de medische grondslag van het bestreden besluit, waarbij hij stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn enkelklachten en dat rapporten van Instituut Psychosofia ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De Raad concludeert dat de voor appellant geselecteerde functies passend zijn en dat het hoger beroep niet slaagt. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagt.

De uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 september 2016.

Uitspraak

15/2944 WIA
Datum uitspraak: 16 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 april 2015, 14/6236 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en enkele stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 9 april 2012 in verband met klachten van zijn rechterenkel uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 februari 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van
7 april 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Na heroverweging door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het bezwaar van appellant bij besluit van 26 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe, samengevat, overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Daarbij is overwogen dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten als zodanig of om een gestelde diagnose, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 18 november 2014 en 6 januari 2015 gemotiveerd aangegeven waarom hij geen aanleiding ziet om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Bij vaststelling van de beperkingen, mogelijkheden en duurbelasting zijn de enkelklachten nadrukkelijk meegewogen. Over het door appellant ingezonden rapport van Instituut Psychosofia heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2005:AT9828), overwogen dat dit rapport niet wordt aangemerkt als een rapport afkomstig van een medisch deskundige. Het is de rechtbank ten slotte niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden beperkt tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant stelt opnieuw dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met de klachten aan zijn rechterenkel. Ten onrechte zijn de rapporten van Instituut Psychosofia buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van zijn belastbaarheid.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De voor de toepassing van de Wet WIA relevante arbeidsbeperkingen dienen op de in de reguliere geneeskunde gebruikelijke wijze te worden vastgesteld. Dat neemt niet weg dat het mogelijk is voor niet medisch geschoolden om aannemelijk te maken dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn. De rapporten van het Instituut Psychosofia zijn opgesteld door een niet medicus en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 januari 2015 op kenbare wijze aan deze rapporten aandacht besteed en vastgesteld dat hierin geen nieuwe medische feiten worden aangedragen. Met de rechtbank kan worden geoordeeld dat bij de vaststelling van de beperkingen de enkelklachten van appellant nadrukkelijk zijn meegewogen. Het standpunt van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn enkelklachten is onvoldoende onderbouwd.
5.2.
Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 27 januari 2014 is voldoende gemotiveerd dat de voor appellant geselecteerde functies passend zijn.
6. Uit 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt is een veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek zal wordt afgewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS