ECLI:NL:CRVB:2016:347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
15-4028 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar LFNP functie in het vakgebied Leiding met bijbehorende schaal 10

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar de LFNP functie in het vakgebied Leiding, met bijbehorende schaal 10, voor drie appellanten die werkzaam zijn bij de politie. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, die de bestreden besluiten van de korpschef ongegrond heeft verklaard. De appellanten stellen dat de matching van hun functies niet conform de Regeling is geschied en dat de hardheidsclausule ten onrechte niet is toegepast. De Raad oordeelt dat de beroepsgronden van appellanten niet slagen. De Raad bevestigt dat de matching in samenspraak met het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken heeft plaatsgevonden en dat de korpschef gemotiveerd heeft uiteengezet dat rekening is gehouden met de situatie van leidinggevenden in schaal 11. De Raad concludeert dat de korpschef bij de toekenning van de LFNP functie de juiste procedures heeft gevolgd en dat de uitkomst van de matching niet onhoudbaar is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de beroepsgronden van appellanten af.

Uitspraak

15/4028 AW, 15/4029 AW, 15/4030 AW
Datum uitspraak: 28 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [naam eenheid] van 28 april 2015, 14/4238, 14/4239, 14/4240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1], [Appellant 2] te [woonplaats 2] en [Appellant 3] te [woonplaats 3] (appellanten)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. Scheggetman hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 15/4113 AW plaatsgevonden op
17 december 2015. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. W. Dieks, advocaat, die hun gemachtigde verving. Namens de korpschef is verschenen mr. N.E. Bensoussan,
mr. V. de Kruijf-Stellaard en F.J.H. Günther. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Appellant [Appellant 1] was werkzaam in de voormalige politieregio [politiregio a], thans regionale eenheid [naam eenheid]. Bij besluit van 7 november 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige LFNP functie bepaald op persoonsgebonden functie [naam functie A] (schaal 11). Tegen dit besluit heeft deze appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Appellant [Appellant 2] was werkzaam in de voormalige politieregio [politieregio b], thans regionale eenheid [naam eenheid]. Bij besluit van 10 juni 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige LFNP functie bepaald op [naam functie B] (schaal 11). Tegen dit besluit heeft deze appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Appellant [Appellant 3] was werkzaam in de voormalige politieregio [politiregio a], thans regionale eenheid [naam eenheid]. Bij besluit van 7 november 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige LFNP functie bepaald op persoonsgebonden functie [naam functie A] (schaal 11). Tegen dit besluit heeft deze appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.5.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellanten besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP functie [naam functie C] in het vakgebied Leiding, met bijbehorende schaal 10. Bij besluiten van 12 juni 2014 (bestreden besluiten) zijn de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep (lees: de beroepen) tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellanten hebben als meest verstrekkende beroepsgrond aangevoerd dat er aan de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) zodanig ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor de daarop gebaseerde bestreden besluiten, omdat deze regeling geen enkele rekening houdt met de situatie van appellanten. De oorspronkelijke salarisschaal komt namelijk niet voor in het gekozen domein Leiding, waardoor de meest vergelijkbare LFNP functie in aanmerking moet worden genomen. Dit betoog slaagt niet.
3.2.
Daarvoor is in de eerste plaats redengevend dat het gehele proces van matching in samenspraak met, en onder (eind)verantwoordelijkheid van, het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP) heeft plaatsgevonden en de neerslag vormt van binnen het GOP gevoerd overleg. Inherent aan zodanig overleg is dat over en weer sprake is van geven en nemen. De uitkomst van zo’n onderhandelingsproces kan dan ook niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de werknemer nadelige gevolgen ervan en de voordelen buiten beschouwing te laten (vergelijk de onder 1.1 genoemde uitspraken van
1 juni 2015). De korpschef heeft bovendien gemotiveerd uiteengezet dat in het matchingsproces wel degelijk rekening is gehouden met de situatie van leidinggevenden met een korpsfunctie in schaal 11. Dit vindt zijn bevestiging in de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding) (deel III, hoofdstuk B, pagina’s 9 en 22 e.v.) waarnaar de korpschef heeft verwezen. Er is geen grond voor het oordeel dat, zoals appellanten hebben aangevoerd, de oude korpsfunctiebeschrijvingen niet zouden zijn te vergelijken met de nieuwe LFNP functiebeschrijvingen vanwege het gebruik van andere bewoordingen en begrippen en dat daarom een andere werkwijze zou moeten gelden. Uit de Handleiding blijkt dat het voor de werkgroep matching wel degelijk mogelijk was een vergelijking te maken, alhoewel soms sprake was van moeilijke keuzes. Ook de omstandigheid dat het resultaat van de matching volgens appellanten in hun geval een andere zou moeten zijn, maakt nog niet dat sprake is van ernstige feilen van de Regeling naar inhoud en wijze van totstandkoming.
3.3.
Appellanten hebben voorts aangevoerd dat in hun geval moet worden afgeweken van de uitkomst van de in de bijlage bij de Regeling opgenomen transponeringstabel (TPT), omdat de uitkomst van de matching in hun situatie onhoudbaar is. Zoals de Raad in de onder 1.1 aangehaalde uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking heeft gebracht kan de TPT, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen, niet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit neemt niet weg dat aan deze tabel, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht en dat de korpschef bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP functie ervan mag uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de TPT. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. In wat appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen reden om daarover thans anders te oordelen.
3.4.
De werkgroep matching heeft in de Handleiding (pagina’s 26-30) uitdrukkelijk gemotiveerd waarom de korpsfuncties van leidinggevenden in schaal 11 zijn gematcht aan de naast gelegen lagere LFNP functie [naam functie C] en niet aan [naam functie D], zoals appellanten ambiëren. De werkgroep matching heeft als onderscheidend kenmerk van beiden LFNP functies gezien dat in de beschrijving van de functie [naam functie D] wordt gesproken over de aanpak van (niet eerder verkende) problematiek die zelfstandige inzet en inbreng van het team vergt door het kiezen en het (verder) ontwikkelen van specialistische methoden en technieken, beleidsproducten en nieuwe benaderingswijzen, waarbij externe oriëntatie aan de orde is en waarvoor oplossingsrichtingen bekend zijn en/of waarin specialisten de aanpak van deze problematiek structureel middels directe inzet en inbreng ondersteunen. Het tussentijds moeten beslissen ten aanzien van het bijstellen van keuzes, van het ontwikkelen en van de aanpak kan aan de orde zijn. De beschrijving van de functie [naam functie C] daarentegen spreekt over het leveren van producten en diensten met behulp van of door toepassing van gestandaardiseerde (specialistische) methoden, technieken en via bekende benaderingswijzen. Daarnaast bestaat er een verschil tussen beide LFNP functies in zoverre dat de [naam functie D] structureel leiding geeft aan ‘specialisten’ in de zin van het LNFP, zijnde
Bedrijfsvoeringspecialisten dan wel Operationeel Specialisten waarvan een hoogwaardige bijdrage wordt verwacht, terwijl de [naam functie C] dit slechts incidenteel doet. Dit structureel leiding geven aan specialisten komt terug in praktisch alle in de functiebeschrijving van [naam functie D] genoemde activiteiten en resultaten (onder meer in de onderdelen Leiding en sturing, Organiseren, Realiseren en Samenwerken). De werkgroep matching heeft, gelet op de hiervoor genoemde onderscheidende kenmerken van beide LFNP functies, onvoldoende objectieve aanknopingspunten gevonden om de korpsfunctiebeschrijvingen van leidinggevenden in schaal 11 te matchen met de LFNP functie [naam functie D], maar heeft matching met LFNP functie [naam functie C] aangewezen geacht. De Raad acht de gegeven motivering inzichtelijk en ziet hierin geen aanleiding het resultaat van de matching onhoudbaar te achten. Evenmin zijn er aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek van de werkgroep matching, zoals appellanten hebben aangevoerd, onzorgvuldig zou zijn geweest.
3.5.
Hetgeen appellanten hebben aangevoerd ten betoge dat hun korpsfunctiebeschrijving het meest vergelijkbaar is met [naam functie D], leidt niet tot een ander oordeel. Appellanten hebben in dit verband aangevoerd dat ingevolge hun korpsfunctiebeschrijving wel sprake is van niet eerder verkende problematiek en nieuwe benaderingswijzen, terwijl zij ook structureel leiding geven aan specialisten, zodat zij moeten worden gematcht aan de functie [naam functie D]. De korpschef heeft in dit verband gesteld dat appellanten niet tot taak hadden leiding te geven aan equivalenten van de LFNP functies Operationeel Specialist en Bedrijfsvoeringspecialist, waarvan een hoogwaardige bijdrage wordt verwacht. Hiermee wordt volgens de korpschef bedoeld Operationeel Specialisten en Bedrijfsvoeringspecialisten van niveau D en hoger. Blijkens de LFNP functiebeschrijvingen is in deze functies sprake van de aanpak van (niet eerder verkende) problematiek die zelfstandige inzet en inbreng van het team vergt door het kiezen en het (verder) ontwikkelen van specialistische methoden en technieken, beleidsproducten en nieuwe benaderingswijzen, waarbij externe oriëntatie aan de orde is en waarvoor oplossingsrichtingen bekend zijn en/of waarin specialisten de aanpak van deze problematiek structureel middels directe inzet en inbreng ondersteunen. Het tussentijds moeten beslissen ten aanzien van het bijstellen van keuzes, van het ontwikkelen en van de aanpak kan aan de orde zijn. Uit deze beschrijvingen blijkt de samenhang en het verband met de functie van [naam functie D], aldus de korpschef. De Raad kan de korpschef hierin volgen. Uit korpsfunctiebeschrijvingen, noch uit de formatieoverzichten over de referteperiode blijkt dat appellanten wel (structureel) leiding gaven aan specialisten van dit niveau. Appellanten hebben met hun betoog dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins een onhoudbaar resultaat kent.
3.6.
De Raad is voorts, met de korpschef, van oordeel dat een verdere verwijzing naar de feitelijke werkzaamheden en verantwoordelijkheden appellanten niet kan baten. Uitgangspunt bij de matching is ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Regeling, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling immers de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie. In de situatie van appellanten is dit niet anders. De politieambtenaar kan zich verder, zoals de Raad evenzeer tot uitdrukking heeft gebracht in zijn uitspraken van 1 juni 2015, niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen. Deze staat in rechte vast.
3.7.
Het betoog van appellanten dat de hardheidsclausule ten onrechte niet is toegepast slaagt evenmin. De hardheidsclausule ziet naar aard en bewoordingen op onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen en op bijzondere situaties die de regelgever bij het tot stand brengen van de regeling niet heeft voorzien. Dat de toegekende LFNP functie een verschraling meebrengt van taken, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als hier bedoeld. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene, zoals door appellanten bedoeld, is inherent aan de door de regelgever gekozen wijze van matching en kan dan ook niet als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling worden beschouwd. De mogelijkheid van verschillen tussen de korpsfunctie en de LFNP functie - gegeven ook de eigen systematiek van het LFNP - is door de regelgever uitdrukkelijk onder ogen gezien. Het nieuwe functiegebouw strekt nu eenmaal tot uniformering en harmonisering, waaraan inherent is dat niet voor iedereen de situatie bij het oude kan blijven. Ook de omstandigheid dat appellanten in een functie met een lagere salarisschaal dan voorheen zijn geplaatst, rechtvaardigt niet de toepassing van de hardheidsclausule, nu dit naar zijn aard niet individueel of bijzonder is, omdat dit iedereen treft die in een lagere functieschaal is geplaatst. Die mogelijkheid vloeit rechtstreeks voort uit de keuze voor een functiegebouw waarbij in sommige domeinen niet in alle schalen is voorzien, zodat geen sprake is van een bijzondere situatie die de regelgever bij het tot stand brengen van de regeling niet heeft voorzien. Anders dan appellanten acht de Raad de in het bestreden besluit gegeven motivering op dit punt niet ontoereikend. Daarin staat immers vermeld dat de aangevoerde omstandigheden voortvloeien uit de systematiek van de regelgeving. De korpschef heeft dus wel degelijk, zij het heel summier, aangegeven waarom het resultaat van de matching in het bewuste individuele geval voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever, zodat van een motiveringsgebrek op het bewuste punt kan niet worden gesproken.
3.8.
Appellanten [Appellant 1] en [Appellant 3] hebben nog gewezen op de bijzondere situatie in de (voormalige) politieregio [politiregio a] waar in 2010 de korpschef is ontslagen en de voormalige districtchefs hun functie hebben neergelegd, waardoor appellanten meer verantwoordelijkheden hebben gekregen. Ook dit betoog kan hen niet baten. Immers, de hardheidsclausule is niet bedoeld om (alsnog) rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud had kunnen worden gevraagd of met extra werkzaamheden, specifieke werkzaamheden, bijzondere situaties en afspraken die in de uitgangspositie vastgelegd hadden kunnen worden. De hardheidsclausule is niet bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren. Dit volgt ook uit de toelichting op artikel 5, vierde lid, van de Regeling, waarin het grote belang is benadrukt van een juiste vaststelling van de uitgangspositie. Appellanten hebben wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat hen in het belang van de dienst is gevraagd, niet op te komen tegen hun vastgestelde uitgangspositie. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat sprake is van uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen door het bevoegd gezag die tot een andere uitkomst zouden moeten leiden.
3.9.
Uit 3.1 tot en met 3.8 volgt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en M.T. Boerlage en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2016.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) A. Stuut

IJ

Lijst van appellanten:
15/4028 AW [Appellant 1] te [woonplaats 1]
15/4029 AW [Appellant 2] te [woonplaats 2]
15/4030 AW [Appellant 3] te [woonplaats 3]