Uitspraak
14.6419 WWB
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 12 december 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en opgegeven op verschillende adressen te verblijven. Echter, na onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam, bleek dat appellant niet op de opgegeven adressen was aangetroffen. De DWI had op 28, 30 en 31 januari 2014 de opgegeven adressen bezocht, maar appellant was niet aanwezig. Dit leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, wat resulteerde in de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstand.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij wel degelijk op de opgegeven adressen verbleef en dat de handhavingsspecialisten hem niet op de juiste momenten hebben bezocht. De Raad oordeelde echter dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn verblijf op de opgegeven adressen aannemelijk te maken. De Raad bevestigde dat het college terecht had geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de schending van de inlichtingenverplichting door appellant.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.