ECLI:NL:CRVB:2016:3654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van niet gemelde financiële middelen en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds 11 juli 2003 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van de appellant beëindigd en teruggevorderd, omdat hij niet alle relevante financiële middelen had gemeld. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij voldoende verklaringen heeft gegeven over de herkomst van de contante stortingen op zijn bankrekeningen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet afdoende heeft aangetoond waar de gestorte bedragen vandaan kwamen en dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant beschikte over financiële middelen die hij niet aan het college heeft gemeld, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij recht had op bijstand. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de gezondheidstoestand van de appellant geen dringende reden vormde om van terugvordering af te zien. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsontvangers om transparant te zijn over hun financiële situatie en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting.