ECLI:NL:CRVB:2016:3665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
15/5802 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag huishoudelijke hulp op basis van gebruikelijke zorg door zoon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante in staat werd geacht om de huishoudelijke taken, met uitzondering van enkele zware taken, zelf te verrichten, en dat haar inwonende zoon deze taken zou moeten overnemen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit na een medisch advies dat stelde dat de zoon geen lichamelijke of psychische belemmeringen had om de huishoudelijke taken uit te voeren.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank een onjuiste beoordelingsmaatstaf had aangelegd door de aanvraag van appellante als een herhaalde aanvraag te beschouwen. De Raad benadrukte dat er een nieuw beoordelingsmoment was door de gewijzigde omstandigheden. Het college had het medisch advies van de adviseur als voldoende zorgvuldig beoordeeld en de Raad bevestigde dat de zoon van appellante in staat was om de huishoudelijke taken te verrichten. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag om huishoudelijke hulp terecht had afgewezen en dat er geen reden was om de hardheidsclausule toe te passen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/5802 WMO
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 juli 2015, 14/3375 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Aynan, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Hartkoorn, kantoorgenoot van mr. Aynan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 23 juli 2013 heeft het college de aanvraag van appellante van 1 juni 2013 om hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag dat appellante in staat wordt geacht om gedoseerd en gefaseerd de huishoudelijke taken te verrichten, met uitzondering van enkele zware huishoudelijke taken. Van de inwonende zoon van appellante wordt verwacht dat hij de huishoudelijke taken overneemt die appellante niet zelf kan verrichten. Appellante heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen dit besluit.
1.2.
Op 19 september 2013 heeft appellante opnieuw een aanvraag gedaan om hulp bij het huishouden op grond van de Wmo. Bij besluit van 16 oktober 2013 heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat er geen wijzigingen zijn sinds de vorige aanvraag van appellante. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
In bezwaar heeft medisch adviseur B.O. Grunefeld, arts, op 22 april 2014 een medisch advies uitgebracht. Zij concludeert dat er bij de zoon van appellante geen lichamelijke of psychische belemmeringen zijn voor het verrichten van de huishoudelijke werkzaamheden die appellante niet kan verrichten.
1.4.
Bij besluit van 25 april 2014 (bestreden besluit) heeft het college onder verwijzing naar het medisch advies het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college is het advies zorgvuldig tot stand gekomen en kan dit advies aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag worden gelegd. Er is geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag van 19 september 2013 een herhaalde aanvraag is. Voor de toetsing dient onderscheid te worden gemaakt tussen de periode voorafgaand aan die aanvraag en de periode na die aanvraag. Met betrekking tot de periode voorafgaand aan de aanvraag heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die een terugkomen op het besluit van 23 juli 2013 kunnen rechtvaardigen. Met betrekking tot de periode na de aanvraag heeft de rechtbank overwogen dat het medisch advies voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het college heeft op grond hiervan terecht vastgesteld dat gebruikelijke zorg beschikbaar is in de persoon van de zoon van appellante. Deze zorg biedt een voorliggende oplossing op de inzet van huishoudelijke hulp op grond van de Wmo. Er is geen sprake van een dermate bijzonder geval dat een beroep kan worden gedaan op de hardheidsclausule.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geding of het college de aanvraag van appellante om huishoudelijke hulp terecht heeft afgewezen op de grond dat de zoon van appellante de huishoudelijke taken, die zij zelf niet kan verrichten kan overnemen in het kader als gebruikelijke zorg.
4.2.
Door te oordelen dat de aanvraag van 19 september 2013 een herhaalde aanvraag is, heeft de rechtbank een onjuiste beoordelingsmaatstaf aangelegd. Zoals de Raad heeft overwogen in de uitspraak van 21 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1615, is met de tweede aanvraag van 19 september 2013, reeds omdat de voor de beoordeling ervan relevante feiten en omstandigheden naar hun aard gewijzigd kunnen zijn, een nieuw beoordelingsmoment gegeven, zodat niet kan worden gesproken van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
4.3.
Het college heeft met het bestreden besluit in het kader van de heroverweging in bezwaar alsnog inhoudelijk heeft beslist op de aanvraag van appellante om huishoudelijke hulp, waarbij deze aanvraag is afgewezen.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat het medisch advies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De medisch adviseur had de zoon van appellante moeten uitnodigen voor een gesprek. Verder is de zoon van appellante vanwege psychische problemen en gedrags- en agressieproblemen niet in staat om huishoudelijke taken te verrichten. Ook is ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.
4.5.
Het college heeft aan het bestreden besluit het medisch advies van 22 april 2014 ten grondslag gelegd. Uit het advies blijkt dat de medisch adviseur schriftelijke informatie heeft ingewonnen bij de huisarts. De huisarts heeft een beperkt deel van het huisartsjournaal, een brief van de cardioloog, twee brieven van de psycholoog en een brief van de diëtist toegestuurd. Hieruit blijkt volgens de medisch adviseur dat de zoon lijdt aan overgewicht en dat de cardioloog heeft aangeraden om af te vallen. De zoon is in 2011 gestart met een behandeling bij de diëtist, maar het is niet bekend of hij momenteel nog professionele begeleiding krijgt van een diëtist. Verder blijkt dat de zoon een bloedaandoening heeft waarbij zijn lichaam onvoldoende en afwijkend hemoglobine aanmaakt en waarvoor hij in juli 2013 een medicijn voorgeschreven heeft gekregen. De medisch adviseur concludeert dat eventuele tijdelijke perioden van bloedarmoede geen belemmering vormen bij het verrichten van lichamelijke activiteiten zoals het verrichten van huishoudelijke taken, of bij het afvallen. Voorts is sprake van problematiek met betrekking tot aandacht, concentratie, agressie en motivatie en van misbruik/verslaving aan softdrugs. Appellante en haar zoon zijn hiervoor verwezen naar Bureau Jeugdzorg. Er is volgens de medisch adviseur geen reden om te veronderstellen dat het verrichten van enkele huishoudelijke taken tot een te grote psychische belasting zal leiden bij de zoon.
4.6.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het medisch advies van 22 april 2014 voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De door de medisch adviseur bij zijn advies betrokken informatie van de behandelend sector is in beroep alsnog door het college overgelegd. Het is niet gebleken dat deze informatie geen juist of onvoldoende actueel beeld geeft van de gezondheidstoestand van de zoon van appellante of dat de medisch adviseur hierin aanleiding had moeten zien om hem uit te nodigen voor een gesprek. Dat de beoogde psychische begeleiding niet van de grond is gekomen, maakt dit niet anders. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische stukken overlegd die aanleiding geven tot twijfel aan de door de medisch adviseur getrokken conclusies, waaronder de conclusies over de psychische belastbaarheid van de zoon van appellante. De door appellante overgelegde brief van
11 april 2016 van orthopedisch chirurg Y. Engelsma is niet relevant, nu de hierin genoemde schouderoperatie geen betrekking heeft op de periode hier in geding.
4.7.
Uit hetgeen in 4.6 is overwogen volgt dat het college het medisch advies aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Het college heeft de aanvraag om huishoudelijke hulp terecht afgewezen op de grond dat de zoon van appellante in staat moet worden geacht de huishoudelijke taken die zij zelf niet kan doen voor haar te verrichten. Dat de zoon van appellante weigert om deze huishoudelijke taken te verrichten, maakt niet dat het college, met toepassing van de hardheidsclausule, gehouden zou zijn om huishoudelijke hulp aan appellante toe te kennen.
4.8.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS