ECLI:NL:CRVB:2016:3732

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/7341 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering met betrekking tot pgb van kinderen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van bewindvoering door Bureau Inkomens Beheer (BIB) met betrekking tot het beheer van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de kinderen van appellante. De aanvraag was ingediend op 11 september 2014, maar de kosten waren gemaakt in 2013 en 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen had de aanvraag afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend volgens de geldende beleidsregels.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet tijdig indienen van de aanvraag, omdat zij afhankelijk was van haar bewindvoerder. De Raad oordeelt echter dat de omstandigheden in dit geval niet rechtvaardigen dat van het uitgangspunt wordt afgeweken dat geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. De Raad bevestigt dat het college consistent beleid heeft gevoerd en dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met dit beleid.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7341 WWB
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
5 oktober 2015, 15/113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.X.J. Zuidema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 2 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij beschikking van 7 december 2007 van de rechtbank Maastricht heeft de kantonrechter met ingang van die datum de goederen die aan appellante toebehoren of zullen toebehoren onder bewind gesteld en Bureau Inkomens Beheer (BIB) als bewindvoerder benoemd. In 2013 en 2014 hebben de kinderen van appellante, [naam kind 1] en [naam kind 2] , een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen.
1.2.
Appellante heeft op 11 september 2014 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van bewindvoering door BIB met betrekking tot het beheer van het pgb van haar kinderen over de jaren 2013 en 2014.
1.3.
Bij besluit van 3 oktober 2014 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 19 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 oktober 2014 voor wat betreft de kosten van het pgb-beheer over 2014 gegrond verklaard. Voor wat betreft de kosten van het pgb-beheer over 2013 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat de aanvraag daarvoor ruimschoots ná de sluitingstermijn van 1 maart 2014 is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen is beperkt tot de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het pgb-beheer over 2013.
4.2.
De kosten zijn gemaakt voor de datum van de aanvraag zodat sprake is van een aanvraag om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875), vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3.
Van zodanige omstandigheden is in dit geval geen sprake. De beroepsgrond dat appellante geen verwijt kan worden gemaakt dat de aanvraag niet eerder is ingediend omdat zij afhankelijk is van haar bewindvoerder, slaagt niet. De omstandigheid dat BIB om hem moverende redenen heeft gewacht met het indienen van de aanvraag moet voor rekening van de bewindvoerder en daarmee ook voor rekening en risico van appellante worden gelaten.
4.4.
Het college voert blijkens de Beleidsregel bijzondere bijstand Heerlen 2014 het beleid dat aanvragen tot 1 maart na het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt, kunnen worden ingediend. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid op grond waarvan bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend, ook zonder dat zich bijzondere omstandigheden voordoen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918) wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.5.
Niet in geschil is dat de kosten van het pgb-beheer zijn gemaakt in 2013 en de aanvraag niet voor 1 maart 2014 is ingediend. Het college heeft met de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het pgb-beheer in 2013 dan ook in overeenstemming met zijn beleid gehandeld.
4.6.
Appellante heeft nog betoogd dat het college zijn beleid per 21 oktober 2014 heeft gewijzigd, waaruit blijkt dat het in 4.4 genoemde beleid onredelijk is. Nog daargelaten dat bij toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid de vraag of dit beleid onredelijk is niet aan de orde is, ziet de bedoelde beleidswijziging niet op een wijziging van de door het college gehanteerde aanvraagtermijn. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen. De overige gronden behoeven gelet daarop geen verdere bespreking.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A. Stehouwer en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.L. Meijer

HD