ECLI:NL:CRVB:2016:3739

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/6457 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
  • J.L. Meijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening in de vorm van een lening en de beoordeling van de aanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de intergemeentelijk sociale dienst Brunssum Onderbanken en Landgraaf ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die een woning in Italië bezitten, hebben op 26 mei 2014 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur heeft hen verzocht om aanvullende gegevens, maar heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellanten niet tijdig de gevraagde informatie hebben aangeleverd. Na bezwaar heeft het dagelijks bestuur de aanvraag alsnog in behandeling genomen en bijstand in de vorm van een lening toegekend, onder de voorwaarde dat de woning binnen zes maanden verkocht zou worden.

Appellanten zijn in hoger beroep gegaan, omdat zij van mening zijn dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de discretionaire bevoegdheid om bijstand in de vorm van een lening te verlenen. Zij stellen dat pas na de verkoop van de woning duidelijkheid bestaat over de overwaarde en dat bijstand om niet zou moeten worden toegekend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur bevoegd was om bijstand in de vorm van een lening te verlenen, gezien de verwachte overwaarde van de woning en de mogelijkheid dat appellanten op korte termijn over voldoende middelen zouden beschikken.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt. De Raad wijst erop dat de beslissing van het dagelijks bestuur om geen vergoeding toe te kennen voor de kosten van bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2014 terecht is, omdat deze beslissing niet voor bezwaar vatbaar was. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 11 oktober 2016.

Uitspraak

15/6457 WWB
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
20 augustus 2015, 14/3712 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijk sociale dienst Brunssum Onderbanken en Landgraaf (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016
.Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M.J. Michiels.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben zich op 26 mei 2014 gemeld om in aanmerking te komen voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens het poortgesprek op 26 mei 2014 hebben appellanten meegedeeld dat zij een woning in Italië in eigendom hebben en dat deze woning te koop staat. Op 10 juni 2014 hebben zij een aanvraag ingediend.
1.2.
Bij brief van 13 juni 2014 heeft het dagelijks bestuur appellanten verzocht om de voor de beoordeling van de aanvraag nog ontbrekende gegevens, waaronder eigendomsbewijzen van hun woning in Italië, uiterlijk 19 juni 2014 in te leveren. Daarbij is onder verwijzing naar artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangegeven dat de behandeling van de aanvraag wordt opgeschort totdat de gevraagde informatie is aangeleverd of de daarvoor gestelde termijn is verstreken. Voorts is appellanten meegedeeld dat het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet verder zal worden behandeld.
1.3.
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld op de grond dat appellanten niet hebben voldaan aan het verzoek om uiterlijk 19 juni 2014 de gevraagde gegevens te verstrekken. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2014. Bij brief van 7 augustus 2014 heeft het dagelijks bestuur appellanten meegedeeld dat het besluit van 23 juni 2014 wordt ingetrokken en de aanvraag om bijstand alsnog in behandeling wordt genomen. Bij afzonderlijk besluit van 7 augustus 2014 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2014 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en een vergoeding toegekend voor de in bezwaar gemaakte kosten.
1.4.
Bij brief van 15 augustus 2014 heeft het dagelijks bestuur appellanten meegedeeld dat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Appellanten wordt verzocht uiterlijk 29 augustus 2014 nadere gegevens, waaronder een in de Nederlandse taal opgesteld taxatierapport en bewijsstukken van de restschuld van de woning in Italië in te leveren. Hierbij is vermeld dat, indien appellanten de gevraagde gegevens niet verstrekken, de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
1.5.
Bij besluit van 18 september 2014 heeft het dagelijks bestuur de beslissing van
15 augustus 2014 ingetrokken en aan appellanten - voor zover hier van belang - met ingang van 23 mei 2014 bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden. De bijstand is toegekend in de vorm van een geldlening. Hiertoe is overwogen dat appellanten een woning in Italië in eigendom hebben en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij op korte termijn over voldoende middelen zullen beschikken. Het dagelijks bestuur heeft hieraan de voorwaarde verbonden dat de woning binnen zes maanden na dagtekening van het besluit moet worden verkocht. Bij brief van 3 oktober 2014 heeft de gemachtigde van appellanten meegedeeld dat, gelet op de intrekking van de beslissing van 15 augustus 2014, het bezwaar wordt voortgezet tegen het besluit van 18 september 2014.
1.6.
Bij besluit van 24 november 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 september 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de hem bij artikel 48, tweede lid, van de WWB toegekende discretionaire bevoegdheid tot het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening. Eerst na verkoop van de woning bestaat duidelijkheid over de mogelijke overwaarde en de overschrijding van de voor hen geldende vermogensgrens. In verband daarmee dient bijstand om niet te worden toegekend en dient in het kader van de terugvordering rekening te worden gehouden met een fictieve interingsnorm van anderhalf maal de bijstandsnorm, wat resulteert in een lager terugvorderingsbedrag. Tot slot stellen appellanten zich op het standpunt dat het college ten onrechte niet heeft beslist op het bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2014 en met name dat, gelet op de intrekking van dit besluit, geen proceskostenvergoeding is toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB bepaalt dat bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.2.
Niet in geschil is dat appellanten ten tijde in geding eigenaar waren van een woning in Italië en dat die woning naar verwachting een aanzienlijke overwaarde zou hebben. De rechtbank heeft, gezien de voorgenomen verkoop en de verwachte overwaarde van de woning, terecht geoordeeld dat redelijkerwijs kon worden aangenomen dat appellanten op korte termijn over voldoende middelen zouden beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Vergelijk de uitspraak van 25 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1156. Anders dan appellanten hebben betoogd doet hieraan niet af dat de exacte overwaarde eerst na verkoop van de woning bekend is. Gelet hierop was voldaan aan de voorwaarden van artikel 48, tweede lid, van de WWB en was het dagelijks bestuur bevoegd tot het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening.
4.3.
De beroepsgrond dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening, slaagt niet. De Raad heeft eerder overwogen (zie onder meer de uitspraak van 2 november 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR5395) dat voor het hanteren van een interingsnorm geen plaats is bij toekenning van bijstand aan uitkeringsgerechtigden die direct voor hun levensonderhoud zijn aangewezen op bijstand en pas later over middelen komen te beschikken.
4.4.
Appellanten worden evenmin gevolgd in hun stelling dat het college ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten van bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2014. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6186) moet een brief als de brief van 15 augustus 2014 worden aangemerkt als een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van het besluit op de aanvraag. Dit betekent dat de in de brief van 15 augustus 2014 vervatte beslissing met betrekking tot de opschorting van de beslistermijn niet voor bezwaar vatbaar is. Reeds gelet hierop kan geen sprake zijn van voor vergoeding in aanmerking komende kosten van bezwaar als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2016.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J.L. Meijer

HD