ECLI:NL:CRVB:2016:3825
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit en ontvangt een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Hij heeft herhaaldelijk verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp, die aanvankelijk was vastgesteld op maximaal vier uren per week. De laatste aanvraag, ingediend in juni 2014, was gericht op uitbreiding naar acht uren per week, maar werd afgewezen door verweerder op basis van het oordeel dat appellant in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat er een medische noodzaak was voor de uitbreiding van de huishoudelijke hulp, beoordeeld. De Raad concludeerde dat de medische en andere gegevens, waaronder rapporten van geneeskundige adviseurs, niet aantonen dat appellant niet in staat is om lichte huishoudelijke taken uit te voeren. De Raad oordeelde dat de aanvraag om uitbreiding van de huishoudelijke hulp meer voortkwam uit de slechte gezondheidstoestand van de echtgenote van appellant, wat niet relevant was voor de beoordeling van de aanvraag. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit van verweerder.