ECLI:NL:CRVB:2016:3825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
15/439 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit en ontvangt een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Hij heeft herhaaldelijk verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp, die aanvankelijk was vastgesteld op maximaal vier uren per week. De laatste aanvraag, ingediend in juni 2014, was gericht op uitbreiding naar acht uren per week, maar werd afgewezen door verweerder op basis van het oordeel dat appellant in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat er een medische noodzaak was voor de uitbreiding van de huishoudelijke hulp, beoordeeld. De Raad concludeerde dat de medische en andere gegevens, waaronder rapporten van geneeskundige adviseurs, niet aantonen dat appellant niet in staat is om lichte huishoudelijke taken uit te voeren. De Raad oordeelde dat de aanvraag om uitbreiding van de huishoudelijke hulp meer voortkwam uit de slechte gezondheidstoestand van de echtgenote van appellant, wat niet relevant was voor de beoordeling van de aanvraag. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit van verweerder.

Uitspraak

15/439 WUBO
Datum uitspraak: 13 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 december 2014, kenmerk BZ01789573 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Daar is namens appellant verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse en mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1936 in het toenmalig Nederlands-Indië, is in 1996 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aan hem zijn, naast een periodieke uitkering, in de loop der tijd verschillende voorzieningen op grond van de Wubo toegekend, waaronder een vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp van maximaal vier uren per week.
1.2.
In november 2007 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 26 maart 2008 op de grond dat appellant niet op grond van zijn oorlogsinvaliditeit is aangewezen op meer dan vier uren huishoudelijke hulp per week.
1.3.
In juni 2014 heeft appellant opnieuw verzocht de vergoeding van huishoudelijke hulp uit te breiden en wel naar acht uren (twee dagdelen) per week. Bij besluit van 9 september 2014, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet door zijn oorlogsgerelateerde psychische klachten of zijn niet oorlogsgerelateerde suikerziekte (en de gevolgen ervan) is aangewezen op meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp per week. Daarbij is overwogen dat appellant niet buiten staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2. In beroep stelt appellant - kort gezegd - dat er een medische noodzaak bestaat voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week op basis van de bij hem aanwezige klachten. In dat verband heeft appellant verwezen naar de resultaten van het onderzoek dat is verricht door de arts G.J. Laatsch.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van
70 jaar of ouder, zoals appellant, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan ook
worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen onderschreven (bijvoorbeeld in de uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2657).
3.2.
Verweerder heeft de aanvraag om advies voorgelegd aan zijn geneeskundig adviseur
A.J. Maas. Deze arts heeft mede op basis van gegevens van de huisarts van appellant geconcludeerd dat niet is gebleken dat appellant buiten staat is om lichte huishoudelijke taken uit te voeren. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellant heeft verweerder advies gevraagd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Zij heeft het advies van Maas onderschreven. Volgens Ohlenschlager is niet gebleken dat appellant lijdt aan zelfverwaarlozing of chaotisch gedrag en is er geen medische indicatie voor meer dan het reeds toegekende dagdeel huishoudelijke hulp per week.
3.3.
De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen. Uit de voorhanden zijnde medische en andere gegevens, zoals het aanvullend sociaal rapport, de informatie van de huisarts en het onder 2 genoemde rapport van Laatsch komt naar voren dat appellant nog in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Zo zorgt hij onder meer voor de boodschappen, kookt, wast en strijkt hij. Dit is ter zitting namens appellant ook bevestigd. De aanvraag van appellant om uitbreiding van de huishoudelijke hulp lijkt meer te zijn ingegeven door de slechte gezondheidstoestand van zijn echtgenote, als gevolg waarvan zij niet kan meehelpen in het huishouden. Dat zijn echter omstandigheden die in dit geval niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.T. Boerlage en
C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.W. Munneke

HD