In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die in 2008 een hennepkwekerij is begonnen zonder dit te melden aan het Uwv. Appellant ontving vanaf 1 februari 2008 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en Toeslagenwet. In juni 2010 heeft het Uwv de uitkering ingetrokken en een bedrag van € 20.542,21 teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In 2011 werd appellant door de politierechter veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. In 2014 verzocht appellant het Uwv om terug te komen op het eerdere besluit, stellende dat er nieuwe feiten waren. Het Uwv wees dit verzoek af, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat de strafrechtelijke uitspraak geen nieuw feit of veranderde omstandigheid was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv bevoegd was om het verzoek af te wijzen, omdat er geen nieuwe feiten waren die aanleiding gaven tot herziening van het besluit. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 5 oktober 2016.