Uitspraak
7 oktober 2015, 15/1268 en 15/1269 (aangevallen uitspraak).
OVERWEGINGEN
1.10. Bij besluit van 28 juli 2015 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering per 1 september 2014.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn verzoek om ontheffing van de sollicitatieplicht af te wijzen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant geen belang had bij zijn beroep, omdat hij per 9 oktober 2014 geen sollicitatieplicht meer had door een besluit van het Uwv van 28 juli 2015. De Raad onderschrijft dit oordeel en voegt daaraan toe dat er geen bewijs is dat de appellant nadelige gevolgen heeft ondervonden van het niet solliciteren.
Daarnaast was er een geschil over de vraag of de appellant recht had op een dwangsom omdat het Uwv niet tijdig had gereageerd op een brief van de appellant waarin hij medische rapporten indiende. De Raad oordeelt dat de brief van 2 juni 2014 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat niet duidelijk is wat de appellant met deze brief heeft beoogd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen proceskosten toegewezen.