ECLI:NL:CRVB:2016:403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
14/6480 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot de beoordeling van medische en arbeidskundige gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had in eerdere besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 45 tot 55%, maar bij een nieuw besluit op 19 november 2015 werd deze mate herzien naar 55 tot 65%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

De Raad heeft het procesverloop in detail bekeken, inclusief de medische en arbeidskundige onderbouwing van de besluiten van het Uwv. De Raad oordeelde dat het Uwv de besluiten op een juiste medische en arbeidskundige basis had genomen. De verzekeringsarts had appellant onderzocht en de beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische argumenten waren om appellant als volledig arbeidsongeschikt te beschouwen. De arbeidskundige beoordeling was ook in overeenstemming met de vastgestelde beperkingen.

De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit van 14 april 2014 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, terwijl het beroep tegen het besluit van 19 november 2015 ongegrond werd verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling in het kader van de WIA.

Uitspraak

14/6480 WIA, 15/7764 WIA
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 oktober 2014, 14/1673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft H.M.J. Offermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Opvolgend gemachtigde H.J.A. Aerts, heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 19 november 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarop namens appellant is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door Aerts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 19 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 12 augustus 2013 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 45 tot 55%.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 14 april 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 19 juli 2013 en 16 januari 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Hangende de hoger beroepsprocedure heeft het Uwv op 19 november 2015 (bestreden besluit 2) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij dit besluit heeft het Uwv op arbeidskundige gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant nader vastgesteld op 55 tot 65%.
3.2.
Appellant heeft het hoger beroep gehandhaafd, omdat hij zich volledig arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA acht. Met name is appellant van mening dat zijn mogelijkheden tot persoonlijk en sociaal functioneren zijn overschat. Volgens appellant is hij ook niet in staat gemiddeld ongeveer vier uur per dag, twintig uur per week te werken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu het Uwv bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, waarbij bestreden besluit 1 in stand is gelaten.
4.2.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
4.3.
Bestreden besluit 2 berust op dezelfde medische grondslag als bestreden besluit 1. Er is geen grond voor het oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant onzorgvuldig of onjuist is verricht of dat de beperkingen niet goed zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 december 2013. Appellant is op het spreekuur van de verzekeringsarts gezien. Deze arts heeft psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en kennis genomen van de beschikbare informatie van de behandelend medisch specialisten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en nadere informatie van de longarts bij de beoordeling betrokken. Hij heeft in zijn rapport van
7 maart 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen medisch objectieve argumenten zijn om appellant volledig arbeidsongeschikt dan wel minder belastbaar te achten dan in de FML is vastgelegd. Met name kan uit de ter beschikking staande medische gegevens niet worden afgeleid dat de longfunctie van appellant (sterk) is achteruit is gegaan. Met de energetische beperkingen van appellant is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al in voldoende mate rekening gehouden, gelet op de in de FML neergelegde beperkingen voor het verrichten van fysieke arbeid en de daarin ook opgenomen duurbeperking van gemiddeld 4 uur per dag/20 uur per week. Dat geldt ook voor de gestelde toegenomen nek- en rugklachten. Voor de gestelde onjuiste inschatting van de beperkingen van appellant voor het persoonlijk en sociaal functioneren ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing, zoals ter zitting ook namens appellant is erkend. Appellant heeft in hoger beroep geen stukken ingediend die een ander licht op de zaak werpen. Voor benoeming van een medisch deskundige, zoals door appellant verzocht, is geen aanleiding.
4.4.
De arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 berust op een rapport van 1 oktober 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Op basis van functies behorend tot
SBC-code 516080 (schadecorrespondent), SBC-code 315130 (archiefmedewerker, medewerker bibliotheek) en SBC-code 372091 (assistent consultatiebureau) heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 58,44%, leidend tot indeling in de klasse van 55 tot 65%. Gelet op de rapporten van 2 april 2014, 2 juli 2014 en 1 oktober 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet de Raad geen aanleiding de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 voor onjuist te houden.
4.5.
Uit 4.3. en 4.4 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
5. Het verzoek van appellant om veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958).
6. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar (begroot op € 992,-, bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting) in beroep (begroot op € 992,-: beroepschrift en verschijnen ter zitting) en in hoger beroep (begroot op € 992,-: beroepschrift en verschijnen ter zitting). Naast deze kosten van rechtsbijstand van in totaal € 2.976,- dient het Uwv ook de reiskosten van appellant te vergoeden. Deze worden begroot op € 9,94 (in beroep) en € 39,60 (in hoger beroep), in totaal dus € 49,54.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 april 2014 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 november 2015 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de schade zoals onder 4 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.025,54;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 167,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) V. van Rij

NW