ECLI:NL:CRVB:2016:4116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
14/4710 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bevordering tot senior functie binnen de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om bevordering van appellant, een politieambtenaar, naar de functie van senior [functie]. Appellant, die sinds 1990 werkzaam is als politieambtenaar en in 2012 zijn HBO-rechten studie heeft afgerond, had verzocht om bevordering op basis van zijn uitstekende beoordelingen. De korpschef van politie heeft echter geadviseerd dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor de functie van senior [functie], met name op het gebied van de verwachte geschiktheid en de benodigde competenties.

De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de korpschef het begrip 'verwachte geschiktheid' op een redelijke manier had ingevuld. De Raad heeft in zijn beoordeling bevestigd dat de korpschef de afwijzing van het verzoek om bevordering op een zorgvuldige wijze heeft gemotiveerd, waarbij de competenties resultaatgerichtheid, samenwerken, integriteit, coachingsvaardigheden en vakkennis zijn meegenomen. De Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek om bevordering standhoudt, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid van ambtenaren voor hogere functies binnen de politie, en bevestigt dat de korpschef in dit geval terecht heeft geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor de functie van senior [functie]. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4710 AW
Datum uitspraak: 27 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
17 juli 2014, 13/8031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.G. Haverkamp en J. Rinia.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De korpschef heeft desgevraagd nadere informatie verstrekt en appellant heeft daarop gereageerd.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Hierop is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1990 aangesteld als politieambtenaar, laatstelijk in de functie van [functie] ( [functie] ) bij de voormalige politieregio Gelderland-Midden, thans de Eenheid Oost-Nederland. In 2012 heeft hij de studie HBO-rechten afgerond.
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaardenpolitie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt.2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de [functie] ’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de [functie] naar een volgend niveau of volgende functie. Voor doorstroming van generalist [functie] (schaal 7) naar senior [functie] (schaal 8) is, voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior [functie] ’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid en deze uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
1.3.
Op 15 november 2012 heeft appellant verzocht om bevordering naar de functie van senior [functie] . Hij heeft daarbij beoordelingen overgelegd van 12 oktober 2010 en van 16 augustus 2012, beide met uitstekend als “oordeel totale beoordeling”.
1.4.
Op 25 november 2012 heeft het Unithoofd [regio] geadviseerd dat appellant nog niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor senior [functie] . Nadat appellant zijn zienswijze had gegeven op het voornemen om zijn verzoek af te wijzen, heeft het Unithoofd [regio] op 25 februari 2013 aanvullend geadviseerd. Hij heeft daarin verwezen naar de personeelsschouw van 17 november 2010. Daarin staat vermeld dat verticale groei mogelijk is in twee tot drie jaar, waarbij valt te denken aan een specialistische functie of een juridische functie binnen de organisatie. Bij besluit van 11 april 2013, gehandhaafd bij besluit van 6 november 2013 (bestreden besluit), heeft de korpschef het verzoek om bevordering afgewezen op de grond dat appellant niet beschikt over een positief advies ten aanzien van de verwachte geschiktheid voor de functie van senior [functie] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de korpschef het begrip ‘verwachte geschiktheid’ voor de functie van senior [functie] heeft mogen invullen met een beoordeling aan de hand van de competenties resultaatgerichtheid, samenwerken, integriteit, coachingsvaardigheden en vakkennis. Gelet op de concrete voorbeelden van de korpschef kan niet gezegd worden dat hij niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De uitstekende beoordeling en het feit dat daarin staat dat bij appellant competenties voor veel functies zonder meer voldoende aanwezig zijn, leiden niet tot een ander oordeel, omdat het kan gaan om functies van gelijk schaalniveau of om functies met een hoger schaalniveau anders dan als senior [functie] , zoals bijvoorbeeld de functie van beleidsmedewerker waarvoor appellant in de personeelsschouw is aanbevolen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de beoordelingen van 2010 en 2012 staat: “Competenties zijn zonder meer voldoende aanwezig voor veel functies.” Dat zou volgens hem dan zeker moeten gelden voor de meest voor de hand liggende volgende stap: de functie van senior [functie] die in het verlengde ligt van de functie die appellant op een uitstekende wijze vervult. Ter zitting van de Raad heeft appellant nog gesteld dat in de beoordelingen niet staat dat hij niet geschikt is voor de functie van senior [functie] . Verder heeft hij gewezen op het bestaan van een e-mail uit 2012 van zijn direct leidinggevende dat hij zeker in aanmerking zou komen voor doorstroming op grond van de circulaire.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Unithoofd [regio] heeft alle verzoeken tot bevordering uit [regio] aan de hand van een aantal competenties, samengesteld op basis van de te verwachten taken, op een speciaal daarvoor georganiseerde dag besproken met zijn managementteam. De beslissingen om de verzoeken al dan niet toe te wijzen zijn volgens de korpschef genomen op basis van consensus. Uit de na de heropening van het onderzoek alsnog overgelegde e-mail van de direct leidinggevende van appellant blijkt niet dat hij zich bij de beoordeling van het verzoek om bevordering niet heeft geschaard achter het over appellant gegeven advies.
4.2.
In zijn verklaringen van 25 november 2012 en 25 februari 2013, zoals nog nader toegelicht in zijn verklaring van 15 april 2016, heeft het Unithoofd [regio] over de verwachte geschiktheid van appellant voor senior [functie] gemotiveerd geadviseerd dat appellant (nog) in onvoldoende mate beschikte over de eigenschappen om als senior [functie] deel uit te maken van de teamleiding en samen met de groepschef verantwoordelijk te zijn voor het reilen en zeilen van de groep en het verbeteren van de onderlinge omgangsvormen. Het is aannemelijk dat de verschillende werkzaamheden die appellant heeft verricht niet zozeer coördinerend waren, maar bedoeld waren om zijn vakkennis te vergroten. In de personeelsschouw van 2010 en de beoordelingen van 2010 en 2012 staat niet dat appellant naar verwachting geschikt is voor de functie van senior [functie] . Dat appellant wel uitdrukkelijk verwacht geschikt is geacht voor beleidsfuncties en specialistische functies als volgende stap in zijn loopbaan, betekent niet, zoals appellant heeft bepleit, dat hij dus ook de verwachte geschiktheid heeft voor de functie van senior [functie] . De afwijzing van het verzoek om bevordering is dan ook niet in tegenspraak met de personeelsschouw en de uitstekende beoordeling.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de afwijzing van het verzoek om bevordering standhoudt. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en B.J. van de Griend en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2016.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) A. Mansourova

HD