ECLI:NL:CRVB:2016:412

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
14-5515 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met zijn psychische en lichamelijke beperkingen, die voortvloeien uit de ziekte van Lyme. Hij voerde aan dat hij niet in staat was om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen, omdat deze zijn belastbaarheid te boven gingen. Appellant had rapporten ingediend van verschillende behandelaars ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de beslissing van het Uwv terecht had bevestigd. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van appellant en dat de FML een juist beeld gaf van zijn beperkingen. De Raad wees erop dat de verzekeringsarts niet verplicht was om aanvullende informatie op te vragen bij behandelende artsen, aangezien er al voldoende medische gegevens beschikbaar waren. De Raad concludeerde dat appellant in staat werd geacht om licht en routinematig werk te verrichten, en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

14/5515 WIA
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 augustus 2014, 14/557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. J.W.H.M. Koers, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
10 juli 2013 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van
30 augustus 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Hij lijdt aan vermoeidheidsklachten, concentratieverlies en vergeetachtigheid als gevolg van de ziekte van Lyme. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. Ten onrechte is geen informatie opgevraagd bij de behandelende artsen, terwijl appellant daartoe wel machtigingen heeft ondertekend. Als gevolg van zijn klachten is appellant in het geheel niet in staat om deel te nemen aan enige vorm van arbeid. Appellant is voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De belasting van die functies gaat appellants belastbaarheid te boven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar rapporten van 15 juli 2013 en oktober 2013 van Aeon Loopbaanadvies, een rapport van 25 april 2012 van de fysiotherapeut en brieven van de neuroloog van 7 september 2011, de reumatoloog van 16 oktober 2012 en de GZ-psycholoog van 15 mei 2015. Uit die rapporten en brieven wordt volgens appellant duidelijk dat zijn klachten van een dusdanige intensiteit zijn dat appellant niet in staat is die functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen is juist.
4.2.
Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van deze besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 12 september 2013. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op appellants gezondheidstoestand. Terecht is de rechtbank van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd, geen reden vormt om het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863) mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelende sector is evenwel aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van beide situaties heeft zich hier voorgedaan, zodat er voor de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) geen aanleiding heeft bestaan om nadere informatie in te winnen. Er bestond daartoe des te minder aanleiding omdat al voldoende medische informatie over appellant in het dossier aanwezig was
,appellant geen behandeling meer volgde en appellant uitgebreid is onderzocht door de verzekeringsartsen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 juni 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AL1626) is een verzekeringsarts voorts niet gehouden op kenbare wijze te motiveren waarom van het raadplegen van een arts is afgezien.
4.4.
Appellant beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om licht en routinematig werk te doen, bijvoorbeeld zittend werk met afwisseling van kortdurende geestelijke of lichamelijke inspanning met rustgevende activiteiten. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
4.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant geen medische informatie ingebracht die doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Uit de vermelde brieven van de loopbaanadviseur, fysiotherapeut, neuroloog, reumatoloog en GZ-psycholoog is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. In zijn rapporten van 12 september 2013, 12 juni 2014 en 7 december 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant volgens de informatie van het Lymecentrum in Apeldoorn een behandeling voor de ziekte van Lyme met goed resultaat heeft gevolgd en dat hij geen Borrelia
burgdorferi-bacterie in het bloed meer heeft. In de FML is in voldoende mate rekening gehouden met door appellant genoemde restklachten als vermoeidheid en verminderde concentratie alsmede met verminderde fysieke energetische belastbaarheid. Voor verdergaande beperkingen alsmede een urenbeperking bestaat geen objectief medische grondslag. Voorts heeft appellant na behandeling door de psycholoog geen wezenlijke beperkingen als gevolg van depressie meer. Het standpunt van Aeon Loopbaanadvies, dat appellant zowel mentaal als fysiek niet in staat is betaald werk te verrichten, ontbeert een objectief medische onderbouwing. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien het aldus onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen als onjuist of als ontoereikend gemotiveerd aan te merken.
4.6.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 20 september 2013. In dat rapport wordt, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 10 juli 2013, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de door appellant verstrekte informatie van zijn behandelaars is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) V. van Rij

UM