ECLI:NL:CRVB:2016:413

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
14-5778 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van psychische klachten en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 5 september 2011 wegens psychische klachten niet meer kan werken, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat hem per 21 september 2013 geen uitkering toekende, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door zijn psychische klachten, waaronder depressie en angststoornissen, niet in staat is om te werken. Hij stelde dat de informatie van zijn psychiater niet was meegewogen en dat hij niet in staat was de geduide functies te verrichten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellant en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig hebben gehandeld. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangepast aan de beperkingen van appellant, en er waren geen nieuwe medische gegevens die een ander licht op de zaak konden werpen.

De Raad concludeerde dat appellant met de in de FML opgenomen beperkingen in staat was de geduide functies te verrichten, en dat zijn stelling dat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst niet opging, aangezien hij het certificaat NT2 had behaald en sinds 1999 in Nederland werkte. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/5778 WIA
Datum uitspraak: 3 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 september 2014, 14/1791 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A. Kneefel. Als tolk is opgetreden H.B. Bounaija.

OVERWEGINGEN

1. Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1.
Appellant is op 5 september 2011 wegens psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als schoonmaker. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 24 september 2013 geweigerd om appellant per 21 september 2013 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt.
2.2.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, dat is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en informatie uit de behandelend sector, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de meest recente informatie van behandelend psychiater
M. Bahrani en heeft daaruit mogen concluderen dat voldoende informatie is verkregen over de psychische toestand van appellant ten tijde van de datum in geding. Er was geen aanleiding nadere informatie van deze psychiater af te wachten of een onafhankelijke deskundige in te schakelen, nu het Uwv zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen twijfel was aan de gestelde psychische diagnose. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de bijwerkingen van de medicatie van appellant en met lichamelijke beperkingen vanwege zijn psychische toestand en heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hierop aangepast. Het feit dat appellant sinds april 2014, na een wachttijd, in behandeling is bij BAVO leidt niet tot een ander oordeel, nu hieruit niet kan worden afgeleid dat appellant op de datum in geding meer beperkt was. In beroep zijn geen nieuwe medische gegevens naar voren gebracht die een ander licht werpen op de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding en de daaruit voor het verrichten van arbeid voortvloeiende beperkingen. Niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft per geduide functie voldoende gemotiveerd waarom deze voor appellant als geschikt is aan te merken.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wegens zijn psychische klachten niet in staat is te werken. Hij lijdt aan depressie, pseudohallucinaties en een irreeële angststoornis, waardoor hij niet in staat is zich alleen onder vreemden of in een drukke omgeving te begeven. Hij spreekt alleen Marokkaans Arabisch. De informatie van psychiater Bahrani is niet meegewogen in het bestreden besluit. Ook vanwege fysieke beperkingen (zware rechterarm en -hand, rechterbeen) is hij niet in staat de geduide functies te verrichten. Appellant verzoekt om benoeming van een onafhankelijke psychiater.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De Raad kan zich geheel vinden in de conclusies en overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij ten tijde van de datum in geding meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. Het behandelplan van BAVO van 25 juni 2014 werpt geen nieuw licht op de zaak, nu dit - los van het feit dat dit dateert van ruim na de datum in geding - dezelfde klachten vermeldt als door Bahrani zijn genoemd en waarmee de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden. Deze hebben appellant wegens een depressie, angststoornis en pseudohallucinaties aangewezen geacht op stressarme, bekende werkzaamheden waarbij geen groot beroep op zijn flexibiliteit wordt gedaan, zonder deadlines, sterke tijdsdruk en hoge tempobelasting, conflicthantering en klantcontacten. In verband met de angststoornis is vermeld dat de werkomgeving vertrouwd en niet wisselend van samenstelling dient te zijn, maar appellant wordt wel in staat geacht zich onder de mensen te begeven. Voorts kan appellant niet ’s avonds en ’s nachts werken en zijn in verband met zijn psychische klachten beperkingen voor fysiek zware belastingen opgenomen. Daarmee is voldoende rekening gehouden met de psychische klachten. Er is geen aanleiding om een onafhankelijke psychiater te benoemen. Voor zover appellant heeft willen betogen dat hij fysieke beperkingen heeft wegens somatische oorzaken mist dat een medische onderbouwing. Terecht heeft de rechtbank het oordeel van het Uwv onderschreven dat appellant met de in de FML opgenomen beperkingen in staat is de geduide functies te verrichten. Voor zover appellant heeft willen stellen dat hij deze functies niet kan verrichten wegens het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal, faalt deze stelling. Appellant heeft het certificaat Nederlandse taal NT2 behaald en heeft sinds 1999 in Nederland gewerkt, zodat hij in staat geacht moet worden de geduide functies, die eenvoudig productiewerk betreffen, te kunnen verrichten.
5.3
Wat onder 5.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) W. de Braal
sg