ECLI:NL:CRVB:2016:4133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
28 oktober 2016
Zaaknummer
14-350 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van fibromyalgie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een WIA-uitkering en de medische beoordeling van de appellant, die lijdt aan fibromyalgie. De Raad had eerder op 18 december 2015 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet volledig en zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad had het Uwv opgedragen om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. In de vervolgprocedure heeft het Uwv een nadere onderbouwing van zijn besluit ingediend, waaruit bleek dat de gebreken waren hersteld. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om de conclusies van het Uwv voor onjuist te houden. De Raad heeft vastgesteld dat de enkele diagnose fibromyalgie niet voldoende is om beperkingen aan te nemen, en dat er geen toereikende objectief-medische onderbouwing is voor het stellen van meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst is weergegeven. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard, en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 2.480,-.

Uitspraak

14/350 WIA
Datum uitspraak: 28 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
12 december 2013, 13/525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Spanje) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft tevens als partij deelgenomen: [Naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats] (werkgever) (voorheen: [Naam B.V.])
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 18 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4715 een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een nadere onderbouwing van zijn besluit van 27 mei 2013 (bestreden besluit) gegeven en daartoe een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 januari 2016 ingediend.
Namens appellant heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp een zienswijze ingediend.
Naar aanleiding van deze zienswijze heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2016 ingediend.
Desgevraagd heeft appellant op dit nader rapport gereageerd.
De werkgever heeft een zienswijze ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 16 september 2016.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Arentz-Veldkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma. De werkgever is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uiteenzetting van de feiten waarvan de Raad bij zijn oordeelsvorming uitgaat, verwijst hij naar zijn tussenuitspraak. Hieraan voegt hij het volgende toe.
1.2.
Bij de tussenuitspraak heeft de Raad overwogen dat het medisch onderzoek niet volledig en daarmee onvoldoende zorgvuldig is geweest. De conclusies uit dat onderzoek zijn daarmee niet van een toereikende op de individuele situatie van appellant toegesneden motivering voorzien, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft het Uwv opgedragen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak is het Uwv door indiening van het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 januari 2016, aangevuld bij rapport van
2 maart 2016, ingegaan op de medische problematiek van appellant en de vragen over zijn belastbaarheid. Het Uwv heeft geconcludeerd dat daarmee de gebreken in het bestreden besluit zijn hersteld.
1.4.
Appellant blijft van mening dat zijn belastbaarheid op 31 januari 2013 (datum in geding) door het Uwv is overschat.
1.5.
De werkgever onderschrijft de visie van het Uwv.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Appellant en het Uwv verschillen van mening over de vraag of het Uwv de door de Raad in zijn tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit heeft hersteld. Die vraag beantwoordt de Raad op grond van het navolgende bevestigend.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapporten van 15 januari 2016 en
2 maart 2016 nogmaals, en naar het oordeel van de Raad gedetailleerd en overtuigend, ingegaan op de beschikbare medische gegevens, waaronder die van de medisch specialisten die appellant in het verleden hebben onderzocht, te weten: de neuroloog P. Fretter (rapporten van 31 maart 2010 en 6 september 2010), de neuroloog E.V. van Zuilen (rapport van
19 april 2010), de reumatoloog dr. C.E.I. Lebrun (rapport van 6 januari 2011) alsmede informatie van de huisarts (uitdraai patiëntenkaart van 27 juni 2012) en van de bedrijfsarts van 5 oktober 2011, 14 februari 2012 en 22 juni 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is vervolgens tot de conclusie gekomen dat een eigen lichamelijk onderzoek van appellant niet zinvol is te achten en dat appellant maximaal belastbaar is volgens de normaalwaarden van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem. De Raad ziet geen aanknopingspunten om deze door het Uwv overgenomen conclusies voor onjuist te houden. Hij voegt daaraan nog toe dat uit zijn rechtspraak naar voren komt dat de enkele diagnose fibromyalgie niet kan leiden tot het aannemen van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 26 augustus 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR6100) en de daarin genoemde uitspraken. Gelet op deze rechtspraak en gezien voorts het geheel van de over appellant beschikbare medische gegevens, is de Raad niet kunnen blijken van een toereikende objectief-medische onderbouwing voor het stellen van meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 19 april 2013 zijn weergegeven.
2.3.
Aldus uitgaande van de juistheid van vastgestelde belastbaarheid zijn er geen aanknopingspunten om de bij het bestreden besluit in aanmerking genomen functies voor appellant niet haalbaar te achten.
2.4.
Gelet op de gedane tussenuitspraak dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd evenals het bestreden besluit. Gelet op de overwegingen 2.1 tot en met 2.3 zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
2.5.
Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,- (2 punten) in beroep en € 1.488,-
(3 punten) in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 2.480,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 mei 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 mei 2013 geheel in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-;
  • bepaalt dat het Uwv de in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.M.C. de Vries

TM