ECLI:NL:CRVB:2016:415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
14/2663 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een geschil tussen appellante, een werkgever, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit inzake de Ziektewet. Het Uwv had op 24 mei 2012 de aanvraag van de voormalig werkneemster van appellante om een uitkering op grond van de Ziektewet afgewezen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank bevestigde deze beslissing van het Uwv en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv het e-mailbericht van 21 juni 2012, waarin zij haar bezwaar kenbaar maakte, niet als zodanig had aangemerkt. De Raad overwoog dat het e-mailbericht niet voldeed aan de vereisten van een bezwaarschrift, omdat het geen melding maakte van het primaire besluit en niet duidelijk was dat appellante bezwaar wilde maken. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien appellante pas op 29 juli 2013 schriftelijk bezwaar had gemaakt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2663 ZW
Datum uitspraak: 3 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 april 2014, 13/5770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] , te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam A] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 24 mei 2012 heeft het Uwv de aanvraag van [naam werkneemster] , voormalig werkneemster van appellante (werkneemster), om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) afgewezen. Bij besluit van 5 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat sprake is van een geschil van geneeskundige aard als bedoeld in artikel 75j ZW en dat de bezwaartermijn op grond van artikel 75k ZW twee weken bedraagt. Niet in geschil is dat binnen deze wettelijke bezwaartermijn geen bezwaar is gemaakt. Aangezien het Uwv een onjuiste rechtsmiddelenclausule onder het besluit heeft opgenomen, heeft de rechtbank vervolgens onderzocht of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, die aan de orde kan zijn indien de overschrijding van de bezwaartermijn hierin zijn oorzaak vindt. De rechtbank is echter van oordeel dat appellante evenmin binnen de in de rechtsmiddelenclausule gestelde termijn, uiterlijk tot 5 juli 2012, bezwaar heeft gemaakt. Het e-mailbericht van 21 juni 2012 kan niet als zodanig worden aangemerkt. In het e-mailbericht wordt geen melding wordt gemaakt van het primaire besluit, en evenmin van het feit dat appellante zich tegen de inhoud van het primaire besluit verzet. Op geen enkele wijze blijkt dat met het e-mailbericht van 21 juni 2012 is bedoeld namens appellante (pro forma) bezwaar te maken. Het e-mailbericht behelst uitsluitend het verzoek aan het Uwv de ziekmelding van werkneemster over te nemen, onder toezending van een rapportage van de bedrijfsarts. De termen bezwaar en beroep worden niet gebruikt en ook worden geen vergelijkbare aanduidingen gebruikt waaruit blijkt dat appellante zich niet met het besluit kan verenigen. Anders dan appellante ter zitting heeft betoogd, acht de rechtbank de enkele vermelding van de eerste ziektedag en de omstandigheid dat sprake is van een doorlopende arbeidsongeschiktheid, onvoldoende om het e-mailbericht als (pro forma) bezwaarschrift aan te merken. Nu eerst op 29 juli 2013 schriftelijk bezwaar is gemaakt en gesteld noch gebleken is van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest is van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv heeft verzuimd de het
e-mailbericht van 21 juni 2012 door te zenden naar de afdeling bezwaar en beroep van het betreffende Uwv kantoor. Het Uwv heeft het e-mailbericht van 21 juni 2012 op 25 juni 2012 doorgezonden en vervolgens wordt door het Uwv het in de mail ingenomen standpunt betwist, waarmee reeds een bezwaarprocedure is opgestart, aldus appellante. Voorts heeft appellante gewezen op enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) waarin wordt geoordeeld dat een bestuursorgaan een per e-mailbericht binnengekomen bezwaarschrift of zienswijze niet zomaar niet-ontvankelijk mag verklaren ook al stond de elektronische weg niet open.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in de conclusies en overwegingen van de rechtbank en maakt deze conclusies en overwegingen tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad dat de interne doorzenden van het e-mailbericht van
21 juni 2012 niet maakt dat het e-mailbericht zelf als bezwaarschrift had moet worden aangemerkt. Het e-mailbericht bevatte immers het verzoek aan het Uwv om de ziekmelding van de werkneemster over te nemen, welk verzoek door een andere afdeling van het Uwv gemotiveerd is afgewezen. Ook de verwijzing van appellante naar rechtspraak van de ABRvS leidt niet tot een ander oordeel nu deze jurisprudentie betrekking heeft op
e-mailcorrespondentie die naar zijn inhoud als bezwaarschrift kan worden aangeduid.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel en haar overwegingen dat het e-mailbericht van
21 juni 2012 niet als zodanig kan worden aangemerkt.
4.2.
Uit overweging 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) W. de Braal

RB