ECLI:NL:CRVB:2016:4189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
14/1834 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake Ziektewet zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 16 mei 2012. Verzoeker, vertegenwoordigd door [naam A], heeft verzocht om herziening op basis van nieuwe medische informatie die zou aantonen dat er een medisch objectiveerbare oorzaak was voor zijn extreme vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 24 februari 2016. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak was gebaseerd op feiten die ten tijde van de uitspraak niet bekend waren bij verzoeker en dat de nieuwe informatie niet voldeed aan de criteria voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeert dat de nieuwe medische informatie niet kan worden aangemerkt als feiten of omstandigheden die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Daarom is het verzoek om herziening afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1834 ZW
Datum uitspraak: 2 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 mei 2012, 11/4906 ZW
Partijen:
[Verzoeker] , te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft [naam A] verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 mei 2012, 11/4906 ZW.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting in deze zaak heeft, gevoegd met de zaak 14/1833 WIA, plaatsgevonden op 24 februari 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door [naam A] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Het onderzoek in de zaken is heropend om de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het kader van de WIA-zaak, een nadere reactie te vragen op door verzoeker in die zaak ingezonden medische stukken. Het Uwv heeft een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht, waarop door verzoeker is gereageerd.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten en de zaken zijn gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 14 december 2010 is door het Uwv aan verzoeker meegedeeld dat hij per 20 december 2010 in het kader van de Ziektewet (ZW) geschikt geacht wordt voor zijn eigen werk als docent economie voor 40 uur per week. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 14 januari 2011, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 januari 2011, ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 30 juni 2011, 11/683, het door verzoeker ingestelde beroep tegen het besluit van 14 januari 2011 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld.
1.3.
Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2012:BW5865, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 16 mei 2012 op de grond dat de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank door de Raad gebaseerd is op het gegeven dat per 20 december 2010 en zelfs ten tijde van de zitting van de Raad geen medisch objectiveerbare oorzaak van zijn extreme vermoeidheidsklachten was vastgesteld. De behandelend neuroloog heeft echter bij brief van 16 januari 2013 medisch geobjectiveerd vastgesteld wat de oorzaak is van de extreme vermoeidheid. Aangenomen dient te worden, zo stelt verzoeker, dat indien deze medische bevinding voor had gelegen bij de Raad, de Raad tot een andere uitspraak zou zijn gekomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij brieven van neuroloog dr. E.A. Boon van 16 januari 2013 en 3 september 2013 ingediend.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening alleen kan worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (zie de uitspraken van de Raad van 3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982 en van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360).
3.3.
Wat verzoeker heeft aangevoerd, noch de stukken die hij daarbij heeft overgelegd, zijn feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. In de informatie van de neuroloog, bij wie verzoeker vanaf juni 2011 onder behandeling is, is een diagnose verwoord voor de door de neuroloog als multifactoriële problematiek geduide medische problemen van verzoeker. In de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat in de aanwezige medische gegevens van rond de datum in geding niet blijkt van geclaimde extreme vermoeidheid of van een verhoogde slaapbehoefte overdag. De vanuit zijn onderzoeken gegeven duiding van de moeheidsproblemen van appellant door de neuroloog in 2014 doet niets af aan de vaststelling over de moeheid van verzoeker rond 10 december 2010 in genoemde uitspraak, zodat niet kan worden gezegd dat die uitspraak berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt. Met zijn verzoek beoogt verzoeker in feite de juistheid van het door de Raad in de uitspraak gegeven oordeel ter discussie te stellen.
3.4.
Het verzoek om herziening moet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H.J. Dekker

NK