ECLI:NL:CRVB:2016:4281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een besluit van het Uwv inzake Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 februari 2014, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 24 februari 2014 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv had het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend, namelijk na de termijn van twee weken. Appellante stelde dat de termijn zes weken had moeten zijn, omdat het besluit volgens haar gebaseerd was op een specifieke wetgeving (Wet BeZaVa).
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 28 september 2016 was appellante niet verschenen, maar haar advocaat was aanwezig. De Raad overwoog dat de bezwaartermijn van toepassing was zoals vastgesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijn twee weken bedroeg. De Raad concludeerde dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar argumenten, niet had aangetoond dat zij in verzuim was geweest en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.I. van der Kris als voorzitter en M.C. Bruning en A.T. de Kwaasteniet als leden, in aanwezigheid van griffier N. Veenstra.