ECLI:NL:CRVB:2016:4350
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor na overlijden van betrokkene
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor na het overlijden van de betrokkene, die in 2011 met kanker was gediagnosticeerd. De betrokkene had een pgb van € 33.764,17 voor het jaar 2012, maar na zijn overlijden heeft het Zorgkantoor dit bedrag verlaagd naar € 26.301,36 en een bedrag van € 25.463,14 teruggevorderd. De appellanten, de erven van de betrokkene, hebben bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, stellende dat zij wel degelijk aan de verantwoordingsverplichtingen hebben voldaan. De rechtbank Limburg heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep zijn gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het Zorgkantoor stelde dat de appellanten niet voldaan hadden aan de verplichting om giraal te betalen, zoals vereist in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en dat er geen omstandigheden waren die een terugvordering onredelijk maakten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellanten niet konden aantonen dat zij aan de verplichtingen hadden voldaan.
De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de verantwoordingsverplichtingen bij het ontvangen van een pgb en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. De Raad concludeerde dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot zijn besluit kon komen en dat het hoger beroep van de appellanten niet slaagde.