ECLI:NL:CRVB:2016:4560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van oncontroleerbare inkomsten en afwijzing van aanvraag om bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van bijstand van verzoekster door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Verzoekster ontving vanaf 17 november 2014 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Na een rechtmatigheidsonderzoek door het college, waarbij verzoekster bankafschriften moest overleggen, werd vastgesteld dat er regelmatig kasstortingen en bijschrijvingen op haar rekening waren gedaan, waarvan de herkomst onduidelijk bleef. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstand per 1 juni 2015, omdat de inlichtingenverplichting was geschonden.
Verzoekster heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar verklaringen voldoende duidelijkheid verschaffen over de stortingen en dat deze niet als inkomsten moeten worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de stortingen niet als inkomsten moeten worden beschouwd. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, maar de Raad heeft de intrekking van de bijstand over de maand januari 2016 vernietigd, omdat er geen bewijs was dat verzoekster de inlichtingenverplichting had geschonden voor die maand.
De Raad heeft ook geoordeeld dat de aanvraag om bijstand van verzoekster, die op 20 februari 2016 was ingediend, terecht was afgewezen, omdat verzoekster niet had aangetoond dat er een wijziging van omstandigheden was die haar recht op bijstand zou kunnen herstellen. De Raad heeft het college veroordeeld in de kosten van verzoekster en het griffierecht vergoed.