ECLI:NL:CRVB:2016:4652
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak
In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp werd afgewezen. Appellant, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), ontving sinds 1994 een vergoeding voor huishoudelijke hulp voor één dagdeel per week. In augustus 2010 vroeg hij om uitbreiding naar twee dagdelen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen medische noodzaak voor meer dan één dagdeel werd vastgesteld. Appellant heeft in 2014 opnieuw om uitbreiding gevraagd, maar ook dit verzoek werd afgewezen op basis van advies van geneeskundige adviseurs, die concludeerden dat appellant in staat was om lichte huishoudelijke taken uit te voeren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de medische adviezen voldoende onderbouwd waren. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank in stand gehouden en het beroep van appellant ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan op 8 december 2016 door M.T. Boerlage, met S.W. Munneke als griffier.