ECLI:NL:CRVB:2016:4652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
15/4090 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp werd afgewezen. Appellant, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), ontving sinds 1994 een vergoeding voor huishoudelijke hulp voor één dagdeel per week. In augustus 2010 vroeg hij om uitbreiding naar twee dagdelen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen medische noodzaak voor meer dan één dagdeel werd vastgesteld. Appellant heeft in 2014 opnieuw om uitbreiding gevraagd, maar ook dit verzoek werd afgewezen op basis van advies van geneeskundige adviseurs, die concludeerden dat appellant in staat was om lichte huishoudelijke taken uit te voeren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de medische adviezen voldoende onderbouwd waren. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank in stand gehouden en het beroep van appellant ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan op 8 december 2016 door M.T. Boerlage, met S.W. Munneke als griffier.

Uitspraak

15/4090 WUV
Datum uitspraak: 8 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 mei 2015, kenmerk BZ01840568 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn zoon [zoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat hij psychische klachten heeft die in verband staan met de vervolging. Voor de rugklachten, heupklachten en hartklachten is geen verband met de vervolging aanvaard. Aan appellant is met ingang van 1 oktober 1994 een vergoeding toegekend voor huishoudelijke hulp voor een dagdeel (vier uur) per week.
1.2.
Een in augustus 2010 ingediende aanvraag om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar twee dagdelen (acht uur) heeft verweerder bij besluit van
11 november 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 februari 2011, afgewezen op de grond dat geen medische noodzaak bestaat voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp per week. Het tegen het besluit van 11 februari 2011 ingestelde beroep is door de Raad bij uitspraak van 8 maart 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV8298) ongegrond verklaard.
1.3.
In oktober 2014 heeft appellant opnieuw verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar twee dagdelen per week en om vergoeding voor de aanschaf van een auto met ingang van 1 januari 2015 ter vervanging van de vorige auto. Bij besluit van
13 februari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder een vergoeding voor de aanschaf van een auto met een automatische transmissie en stuurbekrachtiging toegekend voor zover de kosten niet op een andere manier worden gedekt. Verweerder heeft de gevraagde uitbreiding voor huishoudelijke hulp geweigerd op de grond dat er nog immer geen medische noodzaak is voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp in de week.
2. In beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn huishoudelijke hulp het werk niet in één dagdeel af krijgt. Appellant zelf is geestelijk en lichamelijk niet in staat om huishoudelijke klussen te doen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van 70 jaar of ouder, zoals appellant, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor acht uur per week kan ook worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen acceptabel geacht (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2034).
3.2.
Verweerder heeft de aanvraag van appellant voor advies voorgelegd aan zijn geneeskundig adviseur, de arts R. Loonstein. Deze heeft op basis van de door appellant verstrekte informatie en de informatie van de huisarts, cardioloog en psycholoog, geconcludeerd dat niet gebleken is van zodanige beperkingen dat appellant buiten staat is om lichte huishoudelijke taken uit te voeren. Ook is niet gebleken van chaos of (zelf)verwaarlozing ten gevolge van de psychische klachten. Er is daarom geen medische indicatie voor meer dan het reeds toegekende dagdeel huishoudelijke hulp per week. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft verweerder advies gevraagd aan een ander geneeskundig adviseur, de arts G.L.G. Kho. Deze arts heeft op basis van een door hem bij appellant verricht medisch onderzoek en de informatie van de huisarts, cardioloog en psycholoog het advies van Loonstein onderschreven.
3.3.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en voldoende gemotiveerd. In de beschikbare medische en andere gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het in 3.2 genoemde adviezen vervatte en door verweerder gevolgde standpunt. Uit deze medische adviezen komt naar voren dat het vooral de zware huishoudelijke werkzaamheden zijn die appellant niet kan verrichten en dat hij, mede gelet op de beschrijving van zijn activiteitenpatroon, in staat kan worden geacht om licht huishoudelijk werk te doen. Zo blijkt uit het verslag van het persoonlijk onderhoud met geneeskundig adviseur Kho dat appellant ten tijde hier van belang nog huishoudelijk werk verrichtte zoals boodschappen doen, de vaatwasmachine in- en uitruimen, het bed opmaken en planten water geven. De omstandigheid dat deze werkzaamheden appellant in verband met zijn gezondheid meer moeite kosten, neemt niet weg dat appellant ten tijde van belang in staat was tot het verrichten van licht huishoudelijk werk. De grootte van het huis, de onmogelijkheid om te verhuizen en de omstandigheid dat met het overlijden van de echtgenote van appellant ook de aan haar toegekende twee dagdelen aan huishoudelijke hulp zijn weggevallen vallen, buiten het in 3.1 weergegeven beoordelingskader van deze aanvraag. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat bij appellant sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2016.
(getekend) M.T. Boerlage
De griffier is buiten staat te ondertekenen.

HD