ECLI:NL:CRVB:2016:4692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- F. Hoogendijk
- J.L. Meijer
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsverlening in verband met eenmalige kasstorting en de gevolgen voor het recht op bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Participatiewet (PW). Het college had de bijstand van appellanten opgeschort en later ingetrokken, omdat zij niet alle opgevraagde bewijsstukken hadden overgelegd. De aanleiding voor het onderzoek was een mededeling van appellant over een voorgenomen echtscheiding en een kasstorting op zijn bankrekening. Het college concludeerde dat de kasstorting van € 310,- op 1 december 2014 als middel moest worden aangemerkt, omdat appellanten dit bedrag niet tijdig hadden gemeld. Appellanten stelden dat het bedrag een lening van de zus van appellant betrof, bedoeld voor advocaatkosten, en dat zij het geld hadden gebruikt voor hun levensonderhoud. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat de kasstorting een lening betrof en dat het college terecht had gehandeld door de bijstand te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden.