ECLI:NL:CRVB:2016:4750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
15/3502 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een IOAW-uitkering met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere omstandigheden

Op 6 december 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een appellant die tot en met 10 april 2011 een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW) en op 26 februari 2014 een aanvraag indiende voor een uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft deze aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar later alsnog een uitkering toegekend met ingang van 26 februari 2014. De appellant was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat hij recht had op een uitkering met terugwerkende kracht vanaf 11 april 2011, omdat hij niet goed was geïnformeerd over zijn mogelijkheden.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat hij door onjuiste informatieverstrekking was afgehouden van het indienen van een aanvraag voor de IOAW. Er was geen registratie van het gesprek dat de appellant op 14 april 2011 had met een klantmanager van het Uwv, en de Raad concludeerde dat het ontbreken van verifieerbare gegevens voor rekening van de appellant moest komen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de noodzaak voor appellanten om hun claims te onderbouwen met voldoende bewijs van bijzondere omstandigheden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15.3502 NIOAW

Datum uitspraak: 6 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
3 april 2015, 14/4068 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.C.F. de Vos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving tot en met 10 april 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 26 februari 2014 heeft appellant een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).
1.2.
Bij besluit van 16 april 2014 heeft het college die aanvraag afgewezen. Naar aanleiding van het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft het college bij besluit van 18 juli 2014 aan appellant alsnog een uitkering op grond van de IOAW toegekend met ingang van 26 februari 2014. Appellant heeft zijn bezwaar gehandhaafd omdat hij zich niet kan vinden in de ingangsdatum van de toegekende uitkering, die volgens hem gesteld moet worden op 11 april 2011.
1.3.
Bij besluit van 22 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Volgens het college was er geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de uitkering eerder dan met ingang van 26 februari 2014 had moeten worden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de IOAW stelt het college het recht op uitkering op schriftelijke aanvraag vast. Ingevolge artikel 16a, eerste lid, van de IOAW wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op uitkering bestaat, de uitkering toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om een uitkering aan te vragen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2325), brengt artikel 16a, eerste lid, van de IOAW mee dat in beginsel geen uitkering wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ingediend en/of de melding heeft plaatsgevonden, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Het geschil ziet op de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die de toekenning van een IOAW-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 11 april 2011 rechtvaardigen. Appellant heeft aangevoerd dat hij kort voor afloop van zijn WW-uitkering overleg heeft gehad met de sociale dienst van de gemeente Haarlem en met zijn klantmanager over de mogelijkheden voor het aanvragen van een uitkering. Volgens de klantmanager was het mogelijk om ondanks een vermogen, in de vorm van overwaarde in het gezamenlijke huis waar zijn ex-partner nog met de kinderen woonde, in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering. Omdat appellant vervolgens tijdens een gesprek met een klantmanager van het Uwv op 14 april 2011 echter werd voorgehouden dat zijn vermogen er aan in de weg stond om in aanmerking te komen voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, heeft hij geen aanvraag om bijstand meer ingediend. Appellant heeft aangevoerd dat hij er toen niet op gewezen is dat hij in aanmerking had kunnen komen voor een uitkering op grond van de IOAW, waarvoor de vermogenstoets niet geldt. Het ontbreken van gegevens hierover mag hem niet worden tegengeworpen. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt de uitnodiging voor het gesprek op 14 april 2011 met een klantmanager van het Uwv Werkbedrijf in Haarlem overgelegd.
4.3.
Het gaat in deze zaak om een aanvraag om een IOAW-uitkering. Het ligt dan op de weg van appellant aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van zijn IOAW-uitkering met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Appellant is hierin niet geslaagd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door onjuiste informatieverstrekking is afgehouden van het doen van een aanvraag om een uitkering ingevolge de IOAW. Vaststaat dat van het gesprek op 14 april 2011 geen registratie heeft plaatsgevonden en dat geen melding tot stand is gekomen als bedoeld in artikel 16a, tweede lid, van de IOAW. Dat daaromtrent verifieerbare gegevens ontbreken moet voor rekening en risico van appellant blijven, mede bezien in het licht van de omstandigheid dat appellant daarna bijna drie jaar heeft laten verstrijken voordat hij zich op 26 februari 2014 heeft gemeld voor het aanvragen van een uitkering.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van bijzondere omstandigheden om van een eerdere ingangsdatum uit te gaan dan 26 februari 2014 niet is gebleken. De enkele uitnodiging voor een gesprek met een klantmanager van het Uwv op 14 april 2011 is in dit verband onvoldoende.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD