ECLI:NL:CRVB:2016:4750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een IOAW-uitkering met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere omstandigheden
Op 6 december 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een appellant die tot en met 10 april 2011 een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW) en op 26 februari 2014 een aanvraag indiende voor een uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft deze aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar later alsnog een uitkering toegekend met ingang van 26 februari 2014. De appellant was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat hij recht had op een uitkering met terugwerkende kracht vanaf 11 april 2011, omdat hij niet goed was geïnformeerd over zijn mogelijkheden.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat hij door onjuiste informatieverstrekking was afgehouden van het indienen van een aanvraag voor de IOAW. Er was geen registratie van het gesprek dat de appellant op 14 april 2011 had met een klantmanager van het Uwv, en de Raad concludeerde dat het ontbreken van verifieerbare gegevens voor rekening van de appellant moest komen. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de noodzaak voor appellanten om hun claims te onderbouwen met voldoende bewijs van bijzondere omstandigheden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.