ECLI:NL:CRVB:2016:488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen vermogen in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege verzwegen vermogen. Appellant ontving vanaf 10 februari 2010 bijstand samen met zijn partner, maar er kwam een anonieme melding binnen dat hij een huis bezat in Marokko. De Dienst Werk en Inkomen (DWI) heeft daarop een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant inderdaad eigenaar was van een huis met een waarde van circa € 77.760,-. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft vervolgens de bijstand van appellant met ingang van 6 november 2013 ingetrokken, omdat hij niet had gemeld dat hij over vermogen beschikte dat boven de vrij te laten grens lag.
Appellant heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat hij niets met het huis te maken heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat appellant eigenaar was van het huis en dat hij de waarde daarvan niet had gemeld aan het college. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet kon aantonen dat hij het huis met zijn broers en zusters moest delen en dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hierdoor was de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de intrekking van de bijstand standhoudt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar hebben behandeld.