ECLI:NL:CRVB:2016:5079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
15/3479 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant heeft zich in het verleden meerdere keren ziek gemeld, met verschillende klachten, waaronder voetklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na verschillende beoordelingen vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft in haar uitspraak de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreven en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van hun rapporten. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere beoordelingen zouden ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 december 2016.

Uitspraak

15/3479 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
22 april 2015, 14/3490 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Voor appellant is verschenen mr. Akkaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie] in een bloemen- en plantenbedrijf. Hij heeft zich op 4 september 2006 ziek gemeld wegens voetklachten beiderzijds. Na het volbrengen van de wachttijd heeft het Uwv na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 september 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Nadien heeft appellant zich op 21 april 2009 ziek gemeld met acute psychische klachten. Het Uwv heeft na ommekomst van de wachttijd in het kader van een WIA-beoordeling vastgesteld dat voor appellant met ingang van 19 april 2011 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.
Op 5 juni 2012 heeft appellant zich wederom ziek gemeld vanwege voet- en maagklachten, pijn op de borst en psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 juni 2014 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 3 juni 2014 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit berust op het standpunt dat appellant op lichamelijk en psychisch vlak weliswaar beperkingen heeft, maar in staat is tot het vervullen van de voor hem geselecteerde functies, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 12,27%.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juni 2014. Naar aanleiding van dat bezwaar is appellant gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft de eerder opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2014 in stand gelaten. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee functies niet langer passend geacht en laten vervallen. Op basis van een deels gewijzigde functieselectie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 oktober 2014 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts anamnese heeft afgenomen en een lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie gedaan en appellant gezien en gesproken op de hoorzitting. Tevens hebben de verzekeringsartsen de medische informatie betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft voorts geen redenen gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Niet is gebleken dat de informatie uit de behandelend sector onjuist is uitgelegd. Omdat appellant geen nieuwe medische gegevens in het geding heeft gebracht die twijfel oproepen aan de belastbaarheid, heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, noch dat de functies qua opleidingseisen niet haalbaar zouden zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gehandhaafd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. Ook blijft appellant bij zijn standpunt dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn vanwege de opleiding die daarin gesteld wordt. Appellant kan de benodigde vaardigheden vanwege zijn psychische gesteldheid niet binnen zes maanden verwerven. Bovendien heeft appellant geen affiniteit met de functies nog daargelaten dat vanwege het economisch klimaat waarbij velen onder hun niveau werken, het onaannemelijk is dat appellant in aanmerking kan komen voor een functie boven zijn niveau.
3.2.
Het Uwv heeft aangegeven dat er sprake is van een zorgvuldig en volledig onderzoek. Appellant heeft zijn medische gronden niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. In de geselecteerde functies wordt slechts getuigschrift basisonderwijs gevraagd eventueel gevolgd door meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma. Hiermee is geen strikt vereiste bedoeld. Dat werkgevers wellicht de voorkeur geven aan iemand met meerdere jaren vervolgonderwijs is een arbeidsmarktprobleem en geen medisch probleem.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit en de uitgangspunten die aan die overwegingen ten grondslag liggen, worden onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat al in bezwaar en beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Met de rechtbank wordt overwogen dat het onderzoek zorgvuldig is gebeurd. Appellant is lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts en is in bezwaar gehoord door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eveneens wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben overtuigend aangegeven dat de belastbaarheid van appellant, gelet op de medische stukken, sinds 19 april 2011 hetzelfde is gebleven. Nu appellant in hoger beroep geen medische stukken heeft ingezonden die zijn standpunt onderbouwen dat zijn beperkingen te licht zijn ingeschat, is niet gebleken dat de vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de FML van 26 mei 2014 onjuist zijn.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 26 mei 2014 moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde functies te verrichten. Appellant voldoet, nu hij volledig basisonderwijs in Turkije heeft gevolgd, aan de opleidingseisen behorende bij de functie [naam functie] industrie (SBC-code 111180) omdat voor de vervulling van deze functie een getuigschrift basisonderwijs volstaat. De meerdere jaren vervolgonderwijs is geen strikt vereiste. Dat appellant geen affiniteit met de geselecteerde functies heeft, kan niet tot gevolg hebben dat deze functies geen deel mogen uitmaken van de theoretische schatting als hier aan de orde (zie de uitspraak van 27 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2593). De vraag naar de kansen van appellant op de arbeidsmarkt raakt aan re-integratie en aan arbeidsmarktfactoren en dient buiten beschouwing te blijven bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet WIA wordt immers bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing gelaten de vraag of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen (zie de uitspraak van 17 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1582).
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente geen grond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
30 december 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

JL