ECLI:NL:CRVB:2016:5120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
15/1778 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 3 februari 2011 ziek meldde wegens een evenwichtsstoornis, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat zij per 31 januari 2013 geen recht had op deze uitkering. De rechtbank Oost-Brabant had het bezwaar van appellante tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kon laten. De Raad oordeelde dat de deskundige, prof. dr. C.W.R.J. Cremers, een zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de bevindingen van de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waren. Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen niet goed waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad vond geen aanknopingspunten in de beschikbare gegevens om deze stelling te ondersteunen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.240,-, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 123,- aan appellante moest vergoeden.

Uitspraak

15/1778 WIA
Datum uitspraak: 21 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 februari 2015, 13/3562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J.M. Strik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Strik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was werkzaam als fulltime junior trade marketeer. Zij heeft zich op 3 februari 2011 ziek gemeld wegens een evenwichtsstoornis. Op 18 oktober 2012 heeft zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 7 december 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 31 januari 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Bij besluit van 21 mei 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 7 december 2013 ongegrond verklaard.
2.1.1.
De rechtbank heeft prof. dr. C.W.R.J. Cremers, KNO-arts als deskundige benoemd. Cremers heeft op 5 mei 2014 een rapport uitgebracht. Desgevraagd heeft Cremers op
5 augustus 2014 een toelichting op zijn rapport gegeven. Deze gegevens hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gegeven de beperkingen die opgenomen zijn in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te scherpen en op 3 oktober 2014 een nieuwe FML vast te stellen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geselecteerde functies bekeken. Enkele functies zijn komen te vervallen en er zijn nieuwe functies geduid. De mate van arbeidsongeschiktheid is onveranderd onder de 35% gebleven, zodat nog steeds geen recht op WIA-uitkering is ontstaan.
2.1.2.
Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunt een op 31 oktober 2014 door
A-rea opgesteld medisch en arbeidskundig belastbaarheidsonderzoek in geding gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 29 december 2014 een reactie gegeven op het rapport van A-rea.
2.2.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat in beroep een medische en arbeidskundige heroverweging heeft plaatsgevonden op grond waarvan de motivering van het bestreden besluit is gewijzigd. Het beroep is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en bepalingen zijn gegeven over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 3 oktober 2014 in overeenstemming heeft gebracht met de conclusies van Cremers. De overeenkomstig geselecteerde functies zijn passend en de mate van arbeidsongeschiktheid is minder dan 35%, zodat het standpunt van het Uwv dat er geen recht bestaat op een WIA-uitkering juist is.
3.1.
Het hoger beroep van appellante richt zich uitsluitend tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. In hoger beroep heeft appellante - samengevat - aangevoerd dat het onderzoek door de deskundige ten onrechte heeft plaatsgevonden terwijl appellante medicatie had ingenomen waardoor de onderzoeksresultaten niet betrouwbaar zijn. Ten onrechte heeft de rechtbank bij de beoordeling niet betrokken dat appellante op de datum in geding niet werkzaam was en daardoor volledige rust kon nemen. Gedurende 50% van de werktijd beeldschermwerk verrichten is teveel voor appellante. Tevens is de mogelijkheid van een dagdeel uitval niet betrokken bij de beoordeling door de rechtbank. Ten onrechte is geen urenrestrictie opgenomen in de FML. Ten onrechte heeft de rechtbank het rapport van verzekeringsarts E. Siem-Yoe van A-Rea niet betrokken bij de rechtsoverwegingen. De naar aanleiding van de FML van 8 juli 2015 en de op basis van die FML geselecteerde functies hebben appellante doen realiseren dat zij naast de reeds aangenomen beperkingen ook nog beperkingen ten gevolge van een scoliose en bijziendheid heeft. Het arbeidskundig onderzoek is ook niet zorgvuldig verricht. De geselecteerde functies zijn niet passend. In drie functies komen overschrijdingen van de belastbaarheid voor zoals deze is neergelegd in de FML van
3 oktober 2014. Appellante heeft hiervoor verwezen naar het rapport van P.L. van der Ham, registerarbeidsdeskundige, van 11 oktober 2015.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juli 2015 en van 13 juli 2016, de aangescherpte FML van 8 juli 2015 en de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 juli 2015 en van 13 juli 2016 bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van prof. Dr. H. Kingma, klinisch fysicus/vestibuloloog, de door appellante geraadpleegde deskundige, is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Cremers heeft de bevindingen van Kingma in zijn rapport en de daarop gegeven toelichting inzichtelijk besproken. Daarbij tekent de Raad aan dat het rapport van Cremers opgesteld is om inzicht in de beperkingen van appelante te geven en niet om een behandeling op te baseren. Daarom kan aan het gebruik van medicatie door appellante ten tijde van het onderzoek door Cremers niet die betekenis worden toegekend die appellante daaraan wil toekennen. Bovendien heeft Cremers overtuigend uiteengezet dat aan Betahistidine geen werking wordt toegeschreven. Ook volgt uit het rapport van Cremers niet dat het met appellante op de datum in geding slechts goed ging omdat zij rust nam en niet aan het arbeidsproces deelnam. Van een mogelijk ziekteverzuim waardoor tewerkstelling van appellante van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd is evenmin gebleken.
4.2.
Dat het rapport van A-rea niet zou zijn betrokken bij de uitspraak volgt niet uit de beschikbare gegevens, niet alleen is het rapport vermeld in de uitspraak doch ook is het rapport besproken op de zitting van de rechtbank op 26 januari 2015.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 juli 2015 de FML in verband met werken met toetsenbord en muis nogmaals aangepast gelet op hetgeen gesteld is in het rapport van Cremers. Voor de stelling dat hiermee onvoldoende aan de beperkingen van appellante op dit punt tegemoet is gekomen en dat tevens de scoliose en bijziendheid tot verdergaande beperkingen aanleiding zouden moeten geven dan reeds in de FML van 8 juli 2015 zijn neergelegd, vindt de Raad geen aanknopingspunten in de beschikbare gegevens.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 15 juli 2015, aangevuld op 13 juli 2016, de signaleringen, die aangeven dat er mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid in de geselecteerde functies genoegzaam gemotiveerd. Hierbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook de bezwaren van Van der Ham betrokken. De belasting van de functies overschrijdt de belastbaarheid van appellante niet.
5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
6. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.240,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.240,-.
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) G.J. van Gendt

IJ