In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 3 februari 2011 ziek meldde wegens een evenwichtsstoornis, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat zij per 31 januari 2013 geen recht had op deze uitkering. De rechtbank Oost-Brabant had het bezwaar van appellante tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kon laten. De Raad oordeelde dat de deskundige, prof. dr. C.W.R.J. Cremers, een zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de bevindingen van de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waren. Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen niet goed waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad vond geen aanknopingspunten in de beschikbare gegevens om deze stelling te ondersteunen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.240,-, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 123,- aan appellante moest vergoeden.