ECLI:NL:CRVB:2016:5136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
14/4642 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening aan dakloze zonder briefadres en inschrijving in de BRP

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan een appellant die dakloos is en geen briefadres heeft. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere ongegrond had verklaard. De appellant ontving sinds 7 september 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstandsrecht werd ingetrokken per 5 augustus 2013, omdat hij niet meer ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP) en zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De Raad stelt vast dat het college enkel heeft gekeken naar het ontbreken van een briefadres en de inschrijving in de BRP, zonder onderzoek te doen naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de appellant. De Raad oordeelt dat het college niet kon volstaan met deze enkele vaststelling en dat de feitelijke situatie van de appellant van belang is voor het recht op bijstand. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, waarbij het college wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feitelijke omstandigheden van een dakloze bij de toekenning van bijstand, en dat het college de verplichting heeft om onderzoek te doen naar de situatie van de aanvrager.

Uitspraak

14/4642 WWB
Datum uitspraak: 20 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juli 2014, 14/63 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.V. Tjon hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016. Voor appellant is Tjon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Koot.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is dakloos en ontving - met een onderbreking in verband met detentie - vanaf
7 september 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor een adresloze. Hij stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans: Basisregistratie personen (BRP), op het briefadres van het Leger der Heils aan [adres] . De aanvraag van appellant om ingeschreven te blijven op dit briefadres heeft het college bij het onherroepelijk geworden besluit van 15 mei 2013 afgewezen. Sinds
5 augustus 2013 staat appellant met aantekening ‘vertrokken onbekend waarheen’ niet langer ingeschreven in de BRP van de gemeente Almere.
1.2.
Bij besluit van 10 september 2013 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 5 augustus 2013 ingetrokken. Appellant heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, omdat hij niet heeft gemeld dat hij niet verblijft op het bij het college bekende adres. Als gevolg daarvan kan het college het recht op bijstand niet vaststellen.
1.3.
Bij besluit van 24 december 2013 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 5 augustus 2013 tot en met 10 september 2013.
4.2.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente. De gemeente Almere is een van de als zodanig aangewezen gemeenten.
4.3.
Het college heeft, zoals nader toegelicht ter zitting, aan de besluitvorming alleen ten grondslag gelegd dat appellant geen briefadres meer heeft en om die reden met ingang van
5 augustus 2013 niet meer staat ingeschreven in de BRP van de gemeente Almere.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar zijn feitelijke verblijfplaatsen. Het college had appellant in de gelegenheid moeten stellen om een opgave te verstrekken van de verblijfplaatsen waar hij in de te beoordelen periode verbleef. Aan zijn dak- en thuisloze situatie was niets veranderd, aldus appellant.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt. Niet in geschil is dat appellant een (zwervend) dakloze is, die behoort tot de doelgroep van de wettelijke regeling voor adreslozen. Ook voor het beoordelen van het recht op bijstand van een adresloze is de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van doorslaggevend belang (uitspraak van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4742). Het college, op wie bij een belastend besluit als hier aan de orde in beginsel de bewijslast rust, heeft geen onderzoek gedaan naar de feitelijke woon- en leefsituatie van appellant in de hier te beoordelen periode. Appellant is door het college ook niet in de gelegenheid gesteld om controleerbare gegevens te verstrekken over zijn feitelijke verblijfplaatsen. Het college heeft ter beoordeling van het recht op bijstand niet kunnen volstaan met de enkele vaststelling dat appellant geen briefadres meer had en om die reden met ingang van 5 augustus 2013 niet langer stond ingeschreven in de BRP.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moeten worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Omdat, gelet op het tijdsverloop, niet aannemelijk is dat met nader onderzoek het aan het bestreden besluit klevende gebrek kan worden hersteld, zal de Raad tevens zelf in de zaak voorzien door het besluit van
10 september 2013 te herroepen.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in bezwaar, € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 december 2013;
- herroept het besluit van 10 september 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het besluit van 24 december 2013;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.976,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) J.L. Meijer

HD