ECLI:NL:CRVB:2016:554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
14/5156 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Wajong- en WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van zowel de Wajong-uitkering als de WIA-uitkering van appellante, die na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek als minder dan 25% respectievelijk 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, geboren in 1980, had eerder een Wajong-uitkering ontvangen na een verkeersongeval in 2005, maar na een herbeoordeling door het Uwv in 2012 werd haar arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar uitkeringen, waarbij zij aanvoerde dat haar belastbaarheid was overschat en dat zij medisch niet in staat was de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Het Uwv heeft daarop een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten uitvoeren, wat leidde tot een herziening van de Wajong-uitkering, maar de intrekking van de WIA-uitkering bleef gehandhaafd.

De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij opnieuw haar belastbaarheid ter discussie stelde en aanvoerde dat de FML niet correct was opgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen medische gegevens zijn die de stelling van appellante ondersteunen. De Raad oordeelde dat de geschiktheid van de functies voldoende was gemotiveerd en dat de intrekking van de uitkeringen terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/5156 WIA
Datum uitspraak: 19 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
6 augustus 2014, 13/3655 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft L.A.M. de Groot Heupner, werkzaam bij Adviesgroep Sociale Zekerheid, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Namens appellante is verschenen De Groot Heupner en H.R. Betten, registerarbeidsdeskundige. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1980, volgde een universitaire opleiding en was daarnaast in deeltijd werkzaam als verkoopmedewerkster. Op 5 mei 2005 is zij betrokken geweest bij een verkeersongeval, wat heeft geleid tot beperkingen aan haar rechterhand. Op 14 augustus 2008 heeft appellante een aanvraag gedaan op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong). Deze aanvraag heeft geleid tot toekenning van een Wajong-uitkering met ingang van 14 augustus 2007, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2.
Op 1 januari 2010 is appellante als re-integratiecoach gaan werken. Op 6 juli 2010 heeft zij zich ziek gemeld wegens een medische ingreep aan haar rechterpols. Appellante heeft op
6 augustus 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft naar aanleiding daarvan een WIA-uitkering toegekend en de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet Wajong vastgesteld op 80 tot 100%.
1.3.
Bij besluit van 30 november 2012 is zowel de Wajong-uitkering als de WIA-uitkering met ingang van 1 februari 2013 ingetrokken, omdat appellante na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek minder dan 25% respectievelijk 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.4.
In het kader van het tegen het besluit van 30 november 2012 gemaakte bezwaar heeft appellante onder meer aangevoerd dat haar belastbaarheid is overschat en dat zij medisch niet in staat is de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante een rapport van plastisch chirurg dr. S.D. Strackee van 31 januari 2013 ingebracht.
1.5.
Vervolgens heeft het Uwv verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten. Blijkens het daarvan opgemaakte rapport van 14 mei 2013, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van oordeel dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen aan de rechterhand en -pols, waarna er een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van deze FML een aantal (nieuwe) functies geselecteerd.
1.6.
Het Uwv heeft bij besluit van 17 juni 2013 het bezwaar tegen het besluit van
30 november 2012 in zoverre gegrond verklaard dat met ingang van 1 februari 2013 de Wajong-uitkering naar de klasse van 35 tot 45% is herzien. Het bezwaar tegen de intrekking van de WIA-uitkering is ongegrond verklaard.
2.1.
Het Uwv heeft gedurende de behandeling van het tegen het besluit van 17 juni 2013 ingediende beroep op 8 augustus 2013 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen. Daarbij is de WIA-uitkering eerst per 18 augustus 2013 ingetrokken en is ook eerst per die datum de Wajong-uitkering herzien.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 17 juni 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, is ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de medische beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de FML, zijn onderschat. De stukken bieden geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellante als functioneel eenarmig moet worden beschouwd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen per 18 augustus 2013 in staat moet worden geacht de drie voor haar geduide functies uit te oefenen. Afdoende is toegelicht dat er in de geduide functies geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar belastbaarheid is overschat. De bevindingen van dr. Strackee, zoals neergelegd in het rapport van 31 januari 2013, zijn niet geheel op juiste wijze vertaald naar de FML. Volgens appellante volgt uit dit rapport dat zij nagenoeg geen handelingen kan verrichten met haar rechterarm. Voorts heeft appellante aangevoerd dat in de FML verschillende verborgen beperkingen zijn opgenomen. Tot slot zijn er diverse bezwaren tegen de geselecteerde functies aangevoerd. Appellante stelt dat zij die functies niet kan uitoefenen, omdat zij haar rechterarm niet kan gebruiken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van het rapport van dr. Strackee en op basis daarvan meer en verdergaande beperkingen heeft opgenomen in de FML. In de FML zijn diverse beperkingen aangenomen die erop duiden dat appellante slechts in zeer beperkte mate gebruik kan maken van haar rechterhand. Er zijn geen medische gegevens ingebracht die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van
dr. Strackee op onjuiste wijze heeft vertaald in de FML.
4.2.
De stelling dat in de FML diverse verborgen beperkingen zijn opgenomen wordt niet gevolgd, omdat op de door appellante in dit verband genoemde items beperkingen worden gescoord en niet is gebleken dat in de toelichting op die items een verdergaande beperking is opgenomen. In de toelichting is slechts gemotiveerd dat de beperkingen zien op de dominante rechterhand.
4.3.
Voorts wordt geoordeeld dat de geschiktheid van de resterende functies die ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit, voldoende is gemotiveerd. Daartoe wordt allereerst verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 juni 2013 en 7 augustus 2013 en de daarbij gevoegde formulieren resultaat functiebeoordeling van diezelfde data, waarin de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren zijn toegelicht. Voorts wordt verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 september 2013, 4 december 2013 en 18 juli 2014, waaruit onder meer blijkt dat twee functies zijn komen te vervallen, maar dat er voldoende functies resteren om de schatting te kunnen dragen. Met name in het rapport van 4 december 2013, dat naar aanleiding van het door appellante ingebrachte rapport van registerarbeidsdeskundige Betten is opgesteld, is uitvoerig en inzichtelijk gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Met betrekking tot de functie magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) is, na overleg met de arbeidsdeskundige-analist en de betreffende werkgever, op afdoende wijze toegelicht dat het besturen van de hefwagen met de linkerhand gebeurt en daarvoor niet beide handen zijn vereist. Ter zitting heeft Betten naar voren gebracht dat bij het vervoeren van een pallet in een vrachtwagen in smalle situaties wel beide handen gebruikt moeten worden. Dit volgt echter niet uit de functieomschrijving en dit ter zitting niet nader onderbouwde argument weegt ook overigens niet op tegen het onderzoek dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in dit opzicht is uitgevoerd. Met betrekking tot de functie van portier, toezichthouder (divers)
(SBC-code 342021) is door Betten aangevoerd dat in geval van calamiteiten er fysiek contact noodzakelijk is en dat dit niet met één hand uitgevoerd kan worden. Ook dit argument wordt niet gevolgd onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 december 2013. Daarin is toegelicht dat er sprake is van een functie in een museum, waarin de toezichthouder beschikt over een portofoon met headset voor direct contact met de centralist. Noodzakelijk fysiek contact is niet aan de orde en het uitvoeren van begeleidende en assisterende activiteiten in geval van calamiteiten is met één hand goed mogelijk. Tegen de functie van parkeercontroleur (SBC-code 342022) is door Betten aangevoerd dat het moeten legen van prullenbakken en het hanteren van een hogedrukspuit niet met één hand kan worden uitgevoerd. De juistheid van de reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het midden latend, wordt geoordeeld dat, ook al zou deze functie buiten beschouwing worden gelaten, er voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen resteren waarop de schatting kan worden gebaseerd. De functie van hulpverkoper (SBC-code 111300) is namelijk ook aan de schatting ten grondslag gelegd en door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is aannemelijk gemaakt dat de activiteiten die in die functie verricht moeten worden, zoals het opvouwen van kleding, met één hand kunnen worden verricht. Het bij de schatting betrekken van de functie leidt niet tot een relevante wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid.
4.4.
Gelet op wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, wordt geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.S. van der Kolk en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.H.J. van Haarlem

JL