ECLI:NL:CRVB:2016:731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van nabestaandenuitkering en herziening AOW-pensioen wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een nabestaandenuitkering en de herziening van een AOW-pensioen van appellant, die samenwoonde met G. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht heeft geconcludeerd dat appellant en G. een gezamenlijke huishouding voerden. Appellant ontving vanaf 1 april 2005 tot 1 februari 2011 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en sinds februari 2011 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Na een anonieme tip heeft de Svb onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de uitkeringen. De Svb heeft vastgesteld dat appellant op 4 april 2008 is gaan samenwonen met G., wat leidde tot de intrekking van de nabestaandenuitkering en de herziening van het AOW-pensioen. De Raad bevestigt dat de Svb de juiste procedure heeft gevolgd en dat de intrekking en herziening met terugwerkende kracht zijn toegestaan. De Raad oordeelt dat de Svb voldoende bewijs heeft verzameld om aan te nemen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en dat de beroepsgronden van appellant niet slagen. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland wordt bevestigd.