ECLI:NL:CRVB:2016:766
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellant met psychische klachten in het kader van de Wet Wajong
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1979, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet Wajong, die op 19 april 2013 werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het argument dat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. De appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat hij door psychische problemen, waaronder een autisme spectrum stoornis, beperkt belastbaar was.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de medische beperkingen van de appellant juist waren. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, ondersteund door brieven van verschillende psychologen en een psychiater, waarin werd gesteld dat zijn psychische problemen hem belemmerden in het dagelijks functioneren en dat er een urenbeperking moest worden aangenomen.
De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hadden uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij de appellant lag, vooral gezien de laattijdige aanvraag. De Raad concludeerde dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in overeenstemming was met de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en dat het hoger beroep niet slaagde.