Het Uwv heeft bij besluit van 20 september 2013 aan appellant meegedeeld dat de
WAO-uitkering met ingang van 1 oktober 2013 wordt ingehouden wegens onder Uwv gelegd derdenbeslag op deze uitkering. Appellant heeft hierop bij brieven, gedateerd
26 september 2013 en 27 september 2013, gereageerd, omdat hij het niet eens was met de beslaglegging en de nihilstelling van de beslagvrije voet. Bij mailbericht van 3 oktober 2013 heeft het Uwv appellant bericht dat het Uwv gehouden is het beslag uit te voeren en dat appellant voor vragen over het beslag, ook ten aanzien van de beslagvrije voet, contact moet opnemen met de beslaglegger. Bij brief van dezelfde datum, 3 oktober 2013, met identieke inhoud als het besluit van 20 september 2013, heeft het Uwv appellant nogmaals bericht over de stopzetting van de betaling van de WAO-uitkering met ingang van 1 oktober 2013 wegens derdenbeslag. Hierin is een bezwaarclausule vermeld met een bezwaartermijn tot
15 november 2013. Blijkens een telefoonnotitie van een medewerker Bezwaar van het Uwv, gedateerd 21 oktober 2013, heeft appellant op die datum telefonisch aangegeven dat de brief van 27 september 2013 opgevat dient te worden als een bezwaarschrift tegen het besluit ter uitvoering van het derdenbeslag. Bij brief van 29 oktober 2013 heeft het Uwv appellant bericht dat hij expliciet een bezwaarschrift moet indienen tegen het besluit ter uitvoering van het derdenbeslag, waarbij hij voor de gronden kan verwijzen naar de brieven van
26 en 27 september 2013. Hierop heeft appellant een bezwaarschrift, gedateerd
8 november 2013, ingediend. Naar het oordeel van de Raad is de brief van 3 oktober 2013 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien het niet is gericht op rechtsgevolg, doch heeft het Uwv terecht, gelet op de hiervoor weergegeven feitelijke omstandigheden, het bezwaar van appellant ontvankelijk geacht en een inhoudelijke beslissing genomen op het bezwaar.