ECLI:NL:CRVB:2016:819
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op WIA-uitkering en beëindiging ZW-uitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uwv. Appellante had zich op 16 september 2011 ziek gemeld na een eerdere periode van arbeidsongeschiktheid die begon op 24 december 2007. Het Uwv had haar in 2010 een WIA-uitkering geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een periode van ZW-uitkering, beëindigde het Uwv deze per 13 september 2013 en stelde dat appellante recht had op een WGA-uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar arbeidsongeschiktheid vanaf 16 september 2011 een andere oorzaak had dan de eerdere uitval. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellante voortkwam uit dezelfde oorzaak als de eerdere uitval. De Raad bevestigde dat appellante vanaf 16 september 2011 recht had op een WIA-uitkering en dat de intrekking van de ZW-uitkering niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.