ECLI:NL:CRVB:2016:82
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bevoegdheid van het Zorgkantoor om het persoonsgebonden budget op nihil vast te stellen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante ontving een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 3 april 2013. Het Zorgkantoor Menzis heeft in mei 2013 de eindafrekening van het pgb vastgesteld en geconcludeerd dat appellante geen verantwoording had afgelegd voor de ontvangen bedragen. Hierdoor moest appellante een aanzienlijk bedrag terugbetalen aan het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor verklaarde de bezwaren van appellante tegen deze besluiten ongegrond, omdat de ingediende stukken ernstige onregelmatigheden vertoonden en geen eenduidig beeld gaven van de verleende zorg.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om het pgb correct te verantwoorden, ondanks haar klachten en beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag beoordeeld of het Zorgkantoor terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het pgb op nihil vast te stellen. De Raad concludeert dat het Zorgkantoor geen aanleiding had om aan de verantwoording van appellante te twijfelen op het moment van de besluiten tot verlening van het pgb.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad wijst erop dat er geen concrete aanwijzingen waren dat appellante niet aan de verplichtingen verbonden aan het pgb kon voldoen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het Zorgkantoor bij het verlenen van pgb's en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen.