ECLI:NL:CRVB:2016:833
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had zich op 18 december 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op basis van een rapport van een verzekeringsarts besloten dat appellante per 24 februari 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar maatgevende arbeid. Dit besluit werd door de rechtbank Den Haag in een eerdere uitspraak bevestigd.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het medische onderzoek van de verzekeringsartsen onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen de medische informatie zorgvuldig hebben gewogen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar fibromyalgie, in staat was om haar werkzaamheden als administratief medewerkster te verrichten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het niet gaat om de diagnose fibromyalgie, maar om de ernst van de beperkingen die uit deze aandoening voortvloeien. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven, die stelde dat de administratieve functie niet boven de belastbaarheid van appellante uitsteeg. De Raad heeft ook opgemerkt dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de door appellante gestelde ernstige functionele beperkingen onderbouwen. De uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier.